Ter afsluiting

En dan zit je op een woensdagavond in een hotelkamer in Lochem, op de begane grond. Ik ruik de open haard. Ik hoor de mannen biljarten. Buiten is het de hele dag al mistig. Het zou hier best idyllisch zijn, ware het niet dat ik een tekst moet opstellen voor de uitvaart van mijn vader morgen.

Dat de beste man is heengegaan, heb ik vrede mee. Hij is 83 jaar geworden en een zachtere dood als de zijne bestaat er volgens mij niet, tenzij hij ‘s avonds naar bed was gegaan en niet meer wakker geworden was, maar alles wijst erop dat hij ongeveer op soortgelijke wijze is ingedommeld. Prachtig. Geen pijn, geen lijden. So far, so good dus. Als je moet gaan, dan alsjeblieft zo.

Maar in de dagen erna voer je als nabestaanden gesprekken die je nooit van je leven dacht te zullen voeren. Over het graf bijvoorbeeld.

‘Een enkel of een dubbeldiep graf?’ vraagt Harold de uitvaartverzorger aan ons terwijl hij met de gemeente aan de telefoon zit. Mijn broer en ik kijken elkaar aan.

‘Enkel,’ antwoorden we in koor.

‘Het is dezelfde prijs,’ zegt Harold. Hij haalt zijn schouder op. Deze informatie krijgt hij ook net via zijn rechteroor binnen.

‘Doe dan maar dubbel.’

De volgende dag heb ik afgesproken met meneer Kok van de gemeente om de toegewezen plaats te bekijken. Ik had er niet op gerekend dat meneer Kok de beheerder van de begraafplaats was. Ik dacht aan een ambtenaar in een klein verantwoord autootje, met een jasje en een dasje. Niet een man in overall met een spade in de hand. Even slikken.

Ik mag binnenkomen in zijn kantoor. Het is meer een soort tuinschuur. Er staat een verrijdbare baar waar de kist mee de begraafplaats op gereden kan worden, een plastic tafel met drie plastic stoelen, een goedgevulde broodtrommel. Een bureau met papieren en mappen, geen computer. Boven het bureau een prikbord. Aan een kabel hangt een rokkostuum, verdeeld over drie kledinghangers.

Meneer Kok is bijzonder vriendelijk en loopt met me over de begraafplaats, laat me een paar mogelijke plaatsen zien. Meneer Kok kan niet lopen en praten tegelijk. Telkens als hij mijn vragen beantwoordt of over de historie van de begraafplaats vertelt, staat hij stil en besef ik dat pas twee passen later. Het moet er van een afstandje heel komisch uitzien.

Het is een prachtige begraafplaats, groene struiken, dennenbomen en zandpaden. Morgen, of vandaag als dit gepubliceerd wordt, brengen we mijn vader naar zijn laatste rustplaats. Sluiten we zijn hoofdstuk, zijn boek, en zal ik proberen wat waardige woorden te spreken ter afsluiting.

Niet lang daarna kunnen we dit jaar gelukkig ook afsluiten. Persoonlijk kijk ik daar erg naar uit. Natuurlijk is het maar een datum, 31 december / 1 januari, maar wat mij betreft een mooi moment om 2016 mentaal de nek om te draaien, het dossier te sluiten, en met frisse moed aan 2017 te beginnen.

Ik wens iedereen het allerbeste voor het staartje van 2016, voor 2017 en voor alle jaren daarna.

Veel liefs,

Diana

Waar de woorden zijn

Een koude dinsdag in december. De nachtvorst heeft ons toegedekt met wit dons. In Lochem zit vader in zijn luie stoel en leest. Dan stopt zijn hart. Zomaar, ineens, klopt het zijn laatste slag. Het boek is uit.

Dat zijn de woorden die ik om half twee ’s nachts in mijn telefoon typ. Het zijn de woorden voor de rouwkaart van onze vader.

Hij is op zijn manier ‘in het harnas’ gestorven want zo herinner ik mij hem: altijd lezend. Was het geen boek, dan was het de krant, teletekst, een tijdschrift of desnoods de atlas. Duizenden boeken stonden er bij ons thuis. Hij verslond alles. Van historische non-fictie tot romantische niemendalletjes.

Maar zoveel woorden als er via zijn lichtblauwe ogen ingingen, zo weinig kwamen er via zijn mond weer uit. Spraakzaam was hij niet.

Zijn hemel zal bestaan uit niet veel meer dan een heerlijke stoel, een eindeloos aantal boeken, een televisie met teletekst, een hond aan zijn voeten, een bodemloos koffiekopje en een optimale darmfunctie.

Ik hoop dat je de eeuwige bibliotheek gevonden hebt, Pa. Rust zacht.

Perfect strangers

Met mijn zeer gewaardeerde Cinevillepas ben ik afgelopen week naar de Italiaanse film Perfetti sconosciuti (Perfect strangers) geweest in The Movies in Dordrecht. Ik heb trouwens lang geoefend om “perfetti sconosciuti” te kunnen zeggen, dus vraag er gerust naar de volgende keer dat we elkaar spreken.

Een uiterst vermakelijke film, en uit het leven gegrepen:

Drie stellen en een vrijgezelle vriend komen bij elkaar voor een etentje bij één van de stellen thuis. Op één van de vrouwen na, kent iedereen elkaar al zo ongeveer sinds hun studietijd. Het gezelschap heeft het over een vierde stel dat er niet bij is. Het ontbrekende stel is gescheiden; de man is er met een veel jongere vrouw vandoor. Zij die wisten van zijn affaire dachten dat het niet aan hen was er iets over te zeggen, zij die het niet wisten waren verbaasd dat zij de man goed dachten te kennen, maar dat hij er toch zo’n dubbelleven op na hield, dát raakte hen meer dan de verhouding op zich. De verhouding kwam uit omdat zijn vrouw berichten op zijn telefoon vond.

Tijdens het voorgerecht gaat het gesprek van het gezelschap verder over mobiele telefoons en geheimen. Ze kennen elkaar toch al zo lang, ze hebben toch zeker geen geheimen voor elkaar? Ze besluiten, bij wijze van spel, de mobiele telefoons op tafel te leggen en om alles wat tijdens het eten binnenkomt aan e-mails, berichten en telefoontjes met elkaar te delen. Telefoons gaan op de speaker, berichten en e-mails worden voorlezen.

Wat er dan gebeurt is soms grappig, soms dramatisch want iedereen heeft wel geheimen, groot of klein, en zodra er een ander dan jijzelf bij betrokken is (en dat moet bijna wel, of het zijn je gedachten of wat je doet als je alleen bent en afgesloten van de buitenwereld), loopt communicatie via de smartphone. Verder zal ik niet teveel in detail treden, want ik wil niet teveel van de film weggeven. Ik hoop dat je hem nog kunt gaan zien. Ik vind het een aanrader.

De film houdt me wel bezig sindsdien. Ik zou er zelf toch ook niet aan moeten denken dat mijn telefoon in handen van iemand anders valt. Het is inderdaad absurd hoeveel we aan dat kwetsbare apparaatje toevertrouwen. De smartpone is makkelijk te hacken als ik bijvoorbeeld de scriptschrijvers van ‘Person of interest’ moet geloven. Ik ben ontzettend blij met mijn iPhone, begrijp me niet verkeerd, ik wil niet meer zonder, maar het is goed om af en toe stil te staan bij hoeveel van ons leven door de smartphone stroomt.

Wat staat er allemaal in? Als je smartphone in verkeerde handen valt, wat ligt er dan ineens op straat? Telefoonnummers van mensen die het misschien juist heel fijn vinden dat de telefoongids stilletjes van het toneel verdwenen is? Foto’s van jezelf of van anderen die je niet van plan was te delen op facebook? Je agenda met bijvoorbeeld je doktersafspraken? Je facebookaccount, je email, je tinder account, de app van de bank? En natuurlijk de whatsapp en/of sms conversaties die ‘for your eyes only’ zijn bedoeld.

Nee, ik vind het helemaal niet vreemd dat veel mensen hun smartphone zo ongeveer op de huid dragen. Als er een reality-tv show zou komen waarin je telefoon zou worden ontleed, dan ga je tóch met de billen bloot, ook al heb je geen geheimen. Ik wel in ieder geval. Gelukkig ben ik niemand verantwoording schuldig, maar gênant lijkt het me wel. Het is privé, het is intiem. Het is alsof iemand je dagboek leest en die dagboeken van vroeger zat ook al zo’n flutslotje op.

Geluidsoverlast

Soms kom ik een mens tegen, die ik niet ken, die mij mateloos weet te irriteren. Meestal kom ik zo iemand tegen in de trein en meestal heeft het te maken met geluid. Zo wil ik nog wel eens van coupé wisselen om hard pratende mensen te ontwijken. Waarom moet zoveel zo hard? Laten we alles wat zachter doen. In New York is het helemaal erg trouwens. Altijd en overal lawaai, vooral in de metrostations, waardoor steeds meer mensen oordopjes dragen om hun gehoor te beschermen en dat is niet onterecht.

Zo zat ik laatst naast iemand die heel hard de krant aan het lezen was. Hard de krant lezen? Ja, dat kan:

Ik zit in de intercity van Amsterdam naar Vlissingen. Schuin tegenover mij, in zo’n zitje voor vier personen, zit een jong meisje van rond de twintig. Heel verlegen lijkt ze mij, de manier waarop ze me telkens heel vluchtig aankijkt.

Er komt een ouder stel aan en ze komen bij ons zitten. Het meisje schuift door naar het raam en zit nu tegenover mij. De man gaat naast mij zitten, de vrouw naast het meisje. We zitten in de stiltecoupé overigens. Leuk idee, zo’n stiltecoupé, maar het werkt voor geen meter. Het stel praat zacht en telkens maar kort. Bovendien zijn het ‘ouderen’, dus ja, je zegt er ook niet zo snel wat van natuurlijk. Dan komt er een hele stapel kranten uit de tas van de man. De zaterdageditie van drie landelijke bladen zo te zien. Dat zijn veel katernen bij elkaar. Het meisje en ik zitten al tegen het raam gedrukt, ik helemaal, want ik ben niet de kleinste en de man naast mij ook niet, en als hij dan ook nog eens breeduit de krant wil lezen… Maar vooruit.

Maar dan: de vrouw slaat telkens met veel geritsel de pagina open en ‘slaat’ ‘m dan uit. Nog even zo’n zweepslag met de krant zodat de pagina rechtop blijft. Dan vouwt ze de krant toch om, zodat ze alleen de pagina voor zich heeft die ze wil lezen. Die strijkt ze nog drie keer met veel lawaai plat. En dat niet één keer. Nee, vaak, want ze kan blijkbaar geen artikel vinden dat ze wil lezen. Ik kijk het meisje ondertussen met een aarrrrgh!-blik aan. Ik zoek een lotgenoot. Een heel klein lachje durft ze me te geven, een mondhoek die heel even richting een glimlach beweegt. Meer is het niet. Dan kijkt ze snel weer weg.

De vrouw vindt nu af en toe een klein artikel dat het lezen waard is, maar heeft een nieuwe manier gevonden om me te irriteren: zodra ze iets gelezen heeft, stoot ze haar man aan (echt niet liefdevol, maar heel venijnig), duwt het artikel onder zijn neus en wijst er met een tikkend vingertje op. Met een korte, zacht uitgesproken samenvatting van het artikel. Laat die man lekker zelf lezen, wil ik haar toebijten, maar ja, dat doe je niet natuurlijk.

Met deze vrouw zou Roald Dahl wel raad weten in zijn kinderboeken. Bleke huid, bleek haar, bleek brilmontuur. Deze hele vrouw is beige. Zuur en ontevreden mondje, en als ze vanachter haar bril haar ogen toeknijpt om op het scherm te lezen waar we zijn, dan slaat de kou je om het hart.

Ik dacht dat lezen een rustige, stille bezigheid was? In de stiltecoupé notabene, maar dat hebben ze blijkbaar niet gelezen.

Bless you!

‘Haa-tchoe’ klonk het net voorbij de kleedkamer op de sportschool. De mooist gearticuleerde nies die ik ooit heb gehoord. De man nieste niet zomaar, hij zei echt ‘Haa-tchoe’. Een nies zoals deze alleen in volksvertellingen voorkomt. En nog een keer: ‘Haa-tchoe’. Iets verder weg nu, de niezer liep duidelijk richting de sportzaal.

It is the season, zullen we maar zeggen. Ik had het er toevallig afgelopen zaterdag met Ronald over, de barman bij Hoppe. Over niezen. In zijn positie, letterlijk, achter de bar, wordt hij makkelijk aangestoken.

‘Bovendien,’ zei hij, ‘mensen niezen in hun hand.’ Hij hield zijn hand voor zijn mond ter illustratie. ‘Ze geven je een hand, je wrijft even later onder je neus en boem: verkouden.’ Ik knikte. Zo makkelijk ging het inderdaad. ‘Ik nies nooit in mijn hand,’ ging Ronald verder. ‘Ik buk voorover en nies naar de grond.’ En ook dit illustreerde hij door voorover te buigen. Zijn hoofd verdween achter de bar. Ik ging op mijn tenen staan en volgde zijn beweging.

‘Ik nies altijd in mijn arm,’ zei ik. Ik voelde dat het mijn beurt was nu. Ik hield mijn elleboog voor mijn mond en neus. ‘Dat heb ik in Amerika geleerd. Altijd in je arm niezen.’

‘Oh ja?’ vroeg Ronald.

‘Ja.’

‘Sommige mensen houden het in,’ merkte hij nog op. ‘Dat is zó slecht.’

Ik knikte. ‘Verschrikkelijk… Doe nog maar twee bier en een wijntje.’

Ik ken het verhaal inderdaad, mensen die de nies inhouden en hoe slecht het zou zijn. Je niest met ongeveer 150 tot 160 km per uur, het lijkt me inderdaad niet verstandig om dat tegen te houden.

Ik heb ook wel eens begrepen dat ‘Bless you’ eigenlijk helemaal niet zo positief is. Als mensen vroeger ziek waren, overleden ze daar makkelijker aan dan vandaag de dag. Als iemand moest niezen was het dus eerder een wens in de trant van: ‘Och, hemel, je dagen zijn geteld. God bless you.’

Wat ik niet wist, maar wat ik net las op www.wistjedat.tv is dat al je lichamelijke functies, zelfs je hart, stoppen als je niest. Misschien dat daarom een niesbui zoveel van je vergt.

Mijn ex, Philip, vertelde mij ooit smalend dat je aan de manier waarop iemand niest kunt opmaken hoe iemand klaarkomt. Misschien had hij een opmerking als ‘het is als klaarkomen’ verkeerd geïnterpreteerd en heeft er deze overeenkomst van gemaakt, maar hoe dan ook, waar of niet waar, sindsdien kan ik geen nies meer horen zonder bij de opmerking van Philip stil te staan. Bij mensen die krampachtig hun nies inhouden denk ik meewarig: ‘Ach…’

Zouden al je lichamelijke functies ook stoppen als je klaarkomt? Dat zou me niets verbazen. Ben trouwens benieuwd of de man van de ‘haa-tchoe’ op de sportschool ook zo overduidelijk gearticuleerd meldt dat hij klaarkomt.