Sportschool typetjes

Sportschool typetjes. Heerlijk. Herkenbaar voor eenieder die naar de sportschool gaat, een lopend buffet voor elke antropoloog.

Voor de goede orde: minstens negentig procent van de leden bij mij op de sportschool zijn “gewoon” mensen, in allerlei prachtige variaties, tussen de 14 en de 88 jaar die het belangrijk vinden om te bewegen. Sommige vinden het oprecht fijn om te sporten, andere hebben er oprecht een hekel aan en het is vaak niet moeilijk te zien wie tot welke categorie behoort.

Maar er zijn een paar types die er uitspringen en dat is voor een schrijver echt smullen.

Zo hebben wij bijvoorbeeld The Bag Lady: Een vrouw die met grote regelmaat binnen schuifelt – sloft is misschien een beter woord – in een veel te grote grijze joggingbroek en compleet afgetrapte namaak-Ugg laarsjes. Een veel te grote trui hangt om haar lijf. Alles hangt, ook haar schouders. In haar hand heeft ze minstens drie zeer verkreukelde, veelvuldig gebruikte plastic tassen geklemd. Geen sporttas. Haar ogen zijn op de vloer gericht en zo schuifelt ze door de kleedkamer, naar de zaal, een tijdje op de loopband, en weer terug naar de kleedkamer. In mijn levendige fantasie is deze mevrouw stinkend rijk. Miljonair. Minstens. Misschien nog wel met een adellijke titel ook, gewoon omdat het mijn fantasie is en alles kan en omdat het me zo leuk lijkt.

De Spring-in-‘t-Veld is een mevrouw van niet-Nederlandse afkomst. Ik durf niet met zekerheid te zeggen wat haar geboorteland dan wel zou moeten zijn. Mongolië denk ik (ik bedoel echt Mongolië, dit is geen misplaatste grap). De vrouw is zo ontzettend hyper en vrolijk dat ze mij persoonlijk ma-te-loos irriteert! Mensen kunnen ook té vrolijk zijn, zeker op de sportschool. Ze staat te dansen op de crosstrainer en op de lopende band, te zingen en met haar armen te zwaaien. Ze slingert kirrend aan apparaten waar ze aan kan hangen. Ze springt, danst en zingt door de zaal. Ik heb begrepen dat ze een paar keer kanker overleefd heeft, dus ze heeft natuurlijk alle reden om zo uitbundig te genieten en de dood uit te lachen, maar het is af en toe wel erg vermoeiend om naar te kijken en te luisteren.

De Kreuner: Er zijn bodybuilders die met veel lawaai oefeningen doen waar de rest van ons helemaal niet zoveel lawaai bij hoeft te maken. Tot op zekere hoogte is daar helemaal niets mis mee; grote krachtsinspanningen, dan ontglipt je wel eens een kreet, ik begrijp het. Maar er zijn mannen die overdrijven, mannen waarbij een paar eenvoudige sit-ups mij al aan Oost-Europese porno doen denken. Ik heb begrepen dat de grootste kreuner inmiddels vriendelijk verzocht is zijn lidmaatschap op te zeggen. Sorry, maar daar moet ik erg hard om lachen.

We hebben De Prater waar ik persoonlijk altijd met een boogje omheen loop. Een aardige man die ik vanuit de verte begroet en vervolgens zo veel mogelijk ontwijk omdat hij vooral voor de gezelligheid lijkt te komen. Soms zie ik hem tegen een apparaat geleund staan, in gesprek met iemand. Als ik twintig minuten later van de loopband afstap, staat hij er nog. Deze keer gelukkig met een vrouw die precies hetzelfde doet bij andere mensen (lees: anderen mensen van het sporten afhouden). Ze hebben elkaar gevonden.

Dan hebben we het Voor de Sier type dat alleen maar voor de vorm naar de sportschool komt, lijkt het wel. Ik denk aan een mevrouw die verbaal erg aanwezig is een bepaalde les, maar halverwege weggaat (met veel doei-dag-ik-ga-gebaren naar de instructeur). Verder zie ik haar alleen in de ontspanningsruimte met koffie en een tijdschrift. Ja, dat telt natuurlijk niet.

De Phone Addicts irriteren mij (en veel anderen) behoorlijk; mensen die hun telefoon niet even een uurtje in de kleedkamer kunnen laten liggen. Mensen die op de loopband moeten bellen, of op de apparaten zitten te whatsappen terwijl de rest van ons ook graag dat apparaat zou willen gebruiken.

Verder kan ik me kostelijk vermaken met De Hork, een man die motorisch niet zo begaafd is. Dat wil zeggen; ik kan me vermaken met het kijken naar de mensen die naar hem kijken. Wanneer de man zijn oefeningen doet, krijgen de mensen om hem heen een pijnlijke grimas op hun gezicht. De manier waarop De Hork met veel overgave de apparaten bedient, moet zijn lichaam meer kwaad dan goed doen.

Maar hé! Alle beweging is beter dan op de bank zitten (met uitzondering misschien van die motorisch minder bedeelde meneer), dus typetje of niet; we zijn allemaal toch maar gewoon te vinden op de sportschool, dus: thumbs up!

 

I put a spell on you

Het is gênant.

Ik zal het maar gewoon bekennen.

Ik heb iets met Harry Potter.

Ik ga elke avond met hem naar bed, en eigenlijk wil ik me overdag ook niet van hem losmaken. Het begint een probleem te worden want ik had mij voorgenomen van alles te gaan doen deze zomer: minstens 500 woorden per dag schrijven, minstens een uur bewegen, klusjes in en rond mijn huis, maar liever lig ik dus in bed met Harry.

Vandaag bereikte ik een nieuw dieptepunt: ik overwoog serieus om geen boodschappen te gaan doen (Had ik het echt vandáág nodig? Hoe lang kon ik nog overleven met wat ik in huis had?), en om niet naar Yoga te gaan. Het snode plan was om in plaats daarvan stilletjes met Harry op de bank te kruipen en de boel de boel te laten. Het is om me voor te schamen, ik weet het. Het zijn kinderboeken, ik weet het. Maar ik kan ze gewoon niet wegleggen, ik wil ze uitlezen en dat terwijl ik allang weet hoe ze eindigen want dit is de derde of vierde keer dat ik ze lees. En alle films heb ik ook al meerdere malen gezien (laat ik nu alles maar op tafel gooien).

In mijn verweer: ik lees ze in het Engels. En het is niet zo dat ik nu naar dat Harry Potter pretpark wil, of dat ik toverstafnijd heb. Ik kan de boeken gewoon niet wegleggen.

Wat is het toch dat maakt dat deze boeken mij zo kunnen betoveren? Dat ik ze voor de derde of de vierde keer wil lezen en ze weer niet weg kan leggen?

Misschien is het, zoals ik nu op de Schrijversvakschool leer, dat je de meest vergezochte fictie kunt opschrijven zolang je de fictieve wereld geloofwaardig kunt maken. Dat weet iedere lezer wel – onbewust misschien – maar nu, op school, leren we het analyseren en toepassen.

Veel fantasy verhalen, of science fiction, vind ik moeilijk om in te komen. Lord of the Rings bijvoorbeeld, daar kom ik dus niet doorheen.

J.K. Rowling brengt, met haar levendige details en zintuiglijke beschrijvingen, een wereld tot leven die je als lezer volkomen bereid bent te geloven. Ik tenminste wel. En wat heel slim gedaan is: je ontdekt deze nieuwe wereld samen met Harry, je valt er niet als buitenstaander midden in. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor ‘Alice in Wonderland’. Als je even veel of even weinig weet als de hoofdpersoon, dan schept dat een band met dit personage en wil je weten wat er op de volgende bladzijde gebeurt. Je leeft mee. Je zit aan de grote eettafels met de personages en krijgt trek van al het eten dat je van de pagina’s ruikt, proeft en ziet. Je hoort de stemmen van de honderden studenten om je heen. Je kijkt op en ziet de docenten aan de lange tafel zitten. Ik vind het meesterlijk.

Over de Schrijversvakschool gesproken trouwens; ik heb voor alle vakken een positief advies gekregen om door te gaan naar het volgende jaar, van alle zeven docenten. Dit betekent dat ik mag kiezen welke twee vakken ik wil gaan volgen. Welke twee dat worden, ben ik nog niet helemaal uit. Wat wel uit mijn beoordeling naar voren kwam, is dat mijn gebruik van de Nederlandse taal erg conventioneel is, erg oppervlakkig, weinig poëtisch en dat is niet zo vreemd: ik leef al bijna twintig jaar volkomen tweetalig (Nederlands en Engels). Ik lees en schrijf in beide talen minstens evenveel, ik denk zelfs dat ik meer in het Engels lees en schrijf, dan in het Nederlands.

Toen mijn boek zo’n twee jaar geleden voor het eerst door de uitgever werd beoordeeld, zei ze dat ze inderdaad kon zien dat ik veel Engels las en/of schreef. Sindsdien ben ik bewust Nederlandse schrijvers gaan lezen. Vandaar ook de Literaire Juweeltjes, om te proeven van verschillende Nederlandse schrijvers. Maar een fictieve wereld die mij zo compleet kan absorberen als de wereld van Harry Potter ben ik nog niet tegengekomen in de Nederlandse literatuur.

Harry Potter lees ik voor mijn plezier, net als Roald Dahl. Het is een absolute traktatie als een fictieve wereld, in boekvorm of in de vorm van een film of een serie, mij zo kan opslorpen dat ik de echte wereld even kan vergeten. Dan is dat een beetje vakantie. En dat is natuurlijk wat een goed boek voor je zou moeten zijn: een kleine vakantie voor je hersenen.

Schrijversvakschool Recycled #2

Op zaterdagen zit ik op de Schrijversvakschool in Amsterdam. Dat wil zeggen: zat. Afgelopen zaterdag hadden we onze laatste les voor dit jaar. Aanstaande zaterdag hebben we de beoordelingsgesprekken en horen we of we door mogen naar het tweede jaar.

Dit was een schrijfopdracht voor onze lessen Schrijftraining. Voor wie het ook wil proberen, de opdracht was: Schrijf een dialoog tussen twee personen. Er moet iets op het spel staan, persoon A wil bijvoorbeeld iets gedaan krijgen van persoon B. Stoffeer de dialoog met handelingen, waarnemingen en gedachten. Gebruik directe en indirecte reden. Denk aan het gebruik van subtekst (dat wat bedoeld wordt, maar niet gezegd).

Met het oog op Vaderdag aanstaande zondag; hier een dialog tussen twee mensen die misschien niets van elkaar gedaan willen krijgen, maar elkaar wel op de kast proberen te jagen.


Dialoog

‘Ben je lesbisch?’ vraagt hij. Ik kijk hem aan. Zijn blauwe ogen lijken lichter geworden met de jaren, of het komt omdat zijn pupillen klein zijn en het blauw daardoor beter uitkomt.

‘Nee, Pa, ik ben niet lesbisch.’

‘Waarom heb je dan geen vriend?’

Ik zwijg en haal diep adem. Het ruikt hier naar bouillon. Ik kijk rond. Er praten maar weinig mensen met elkaar. Iedereen wacht, sommigen met een wit plastic slabbetje om. Knokige handen draaien messen om. De schuifpui naar een keurig verzorgde binnentuin staat open; het is een warme dag voor de eerste week van april. Een uurtje nog. Wat is nou een uur op een mensenleven. Ik heb in ieder geval mijn best gedaan.

‘Hoe oud ben je nu? Tweeënveertig?’ vraagt hij.

‘Zesendertig.’

‘En wanneer was je ook al weer jarig?’

Met het puntje van mijn tong ga ik langzaam langs mijn tanden en kiezen. ‘Januari.’

‘Oh ja. Ik dacht dat het februari was,’ zegt hij. ‘Kun je het voor me opschrijven? Je verjaardag? En je telefoonnummer.’

Ik pak mijn tas van de vloer, pak er een blauwe Pilot pen uit en scheur een vel van het notitieblokje dat ik bij me heb. Ik schrijf mijn naam, mijn geboortedatum en mobiele nummer in grote, duidelijke letters voor hem op. Ik schuif het over de tafel naar hem toe.

‘Alsjeblieft.’

‘Dank je.’ Hij vouwt het twee keer dubbel en stopt het in de borstzak van zijn flanellen shirt. Hij zal me niet bellen. Elk jaar schrijf ik mijn volledige adres en telefoonnummer op de kerstkaart. Hij belt me nooit. Hij stuurt nooit een kaartje naar mijn adres.

Een vrijwilligster komt van achter mij vandaan aanlopen met de borden. Mijn vader kijkt mij aan en werpt dan een opzettelijke blik op de enorme borsten van de vrouw. Hij kijkt weer terug naar mij alsof hij wil zeggen: heb je die memmen gezien?! Als de vrouw achter hem staat en een bord voor mijn vader neerzet, knikt hij nog een paar keer opzij voor het geval ik de boodschap nog niet begrepen had. Ik negeer hem en glimlach verontschuldigend naar de vrouw. Ik bedank haar voor het eten. Misschien wil mijn vader ‘maatjes’ zijn, maar hij deelt altijd de verkeerde dingen met me. Zo heeft hij me ooit verteld dat hij nog maagd was geweest toen hij met mijn moeder trouwde. ‘Ik bedoel,’ had hij erbij gezegd, ‘ik had wel meisjes aangeraakt…’ Hij had zijn hand in de lucht gestoken en zijn vingers bewogen.

 

We eten onze varkensfilet met aardappelen, boontjes en appelmoes in stilte. Mijn vader kauwt nauwelijks. Ik probeer me voor te stellen hoe hij op een dag in zijn kist zal liggen. Wat zal ik voelen? Spijt? Verdriet? Niets?

‘Wat wil je eigenlijk, als je doodgaat?’ vraag ik, ‘begraven of gecremeerd?’

Hij deinst een beetje achteruit. ‘Begraven natuurlijk. Ik ben christelijk.’

‘Oh ja, natuurlijk. De wederopstanding,’ zeg ik. ‘En waar wil je begraven worden?’ Hij haalt zijn schouder op. ‘In Friesland? Bij je ouders?’

‘Nee,’ zegt hij. Zijn felheid verbaast me. ‘Niet bij mijn ouders.’

‘Oké,’ zeg ik. ‘En waar liggen je papieren?’

‘In het wandmeubel.’ Hij kijkt naar beneden en wrijft met zijn vlakke hand over het formica tafelblad.

Ik bekijk hem aandachtig, bijt zachtjes op de binnenkant van mijn onderlip en zucht. ‘Wil je koffie?’ vraag ik.

Kill your darlings: John Lindenhurst

Voor de nieuwkomers: er zijn een aantal verhalen (van dates) die het boek New York in 40 dates niet hebben gehaald. Schrijven is schrappen. Kill your darlings. Ik wil hier een paar van deze verhalen alsnog met je delen.


John Lindenhurst

New York, januari 2009

John woont op Long Island, onderdeel van de staat van New York, het ziet er uit als de staart van New York City, maar het is geen onderdeel meer van de stad. Als je de stad New York voor je ziet, met rechts Brooklyn en daarboven Queens, dan gaat er nog een grote streep land de Atlantische Oceaan in en dat is Long Island. Duizenden mensen reizen dagelijks vanuit Long Island om in New York City te werken.

John woont in het dorpje Lindenhurst, dus zo gaat hij bij mij de geschiedenis in: als John Lindenhurst. Klinkt best goed eigenlijk. We ontmoeten elkaar op een zaterdag aan het eind van de middag. Hij heeft ’s avonds een verjaardag in de stad en ik toevallig ook. Ik dacht praktisch te zijn en het voor hem te combineren, het is namelijk nogal eind vanuit Long Island om alleen maar voor een afspraakje te komen. Dan heb ik het gevoel dat ik het de moeite waard moet maken. Onzin natuurlijk, maar zo ik voel het nou eenmaal.

John is achterin in de dertig, is weer gaan studeren (ik ben vergeten wat) en heeft inderdaad een beetje een studentikoos, jongensachtig voorkomen. En dat bedoel ik positief. Daarnaast is hij basketbalcoach en verdient geld bij door te handelen in toegangskaarten voor sportwedstrijden. Sport is een zeer belangrijk onderdeel van het Amerikaanse leven en ja, ook om het zelf te beoefenen (zeker in New York), maar vooral om te kijken, ‘live’ of via de televisie.

John en ik eten wat in een vegetarisch restaurant – in het Meatpacking District ironisch genoeg – en drinken nog wat in een kroeg.

Er is iets met John zijn onderlip. Een litteken. Tijdens onze date blijft het mijn aandacht trekken, maar het was mij op zijn foto’s ook opgevallen. Hij mist een stukje van zijn onderlip waardoor het lijkt alsof hij constant op zijn onderlip bijt. Eigenlijk ziet het er best sexy uit. Als een leuke, jonge meid dit zou hebben, zou het er ongetwijfeld ontzettend geil uitzien.

Eindelijk heb voldoende moed verzameld en vraag hem wat er gebeurd is: Drie jaar geleden is John aangevallen door een pitbull en in zijn gezicht gebeten. Niet sexy. De plastische chirurgen hebben hem weer heel netjes opgelapt, behalve dat hij dus nog een stukje van zijn onderlip mist. Verder is er inderdaad niets aan hem te zien. En het is een hele leuke man om te zien trouwens; stijl, donker haar dat wat langer is dan gemiddeld. Hij heeft donkere ogen en brede kaken. Sportief gebouwd en een comfortabel stuk langer dan ik. Verder is hij aardig, vriendelijk, meegaand. Er springen geen vonken over. We hebben samen wat gegeten, wat gedronken, wat gewandeld, verhalen uitgewisseld en nu gaan we beiden naar een verjaardag in de stad en zullen elkaar nooit meer zien of spreken, en daar is helemaal niets mis mee.

 

Ons kent ons

Interessant eigenlijk, dat mensen hun – laten we zeggen – eigen soort direct kunnen herkennen. Daar bedoel ik mee dat ik bijvoorbeeld, waar ook ter wereld, een Nederlander er vrijwel feilloos uit kan pikken, zonder de persoon in kwestie te horen spreken. Ik vind het fascinerend dat ik in de meeste gevallen een Nederlander prima van een Duitser of een Belg kan onderscheiden, maar waarom dat is, dat weet ik niet. Engelse vrouwen herken ik van veraf aan de hoeveelheid make-up die zij gebruiken. Spaanse vrouwen zien er altijd erg goedverzorgd uit, maar zijn ingetogener dan bijvoorbeeld Italiaanse vrouwen die toch ook veel zorg aan hun uiterlijk besteden en in de basis toch veel overeenkomen met de Spanjaarden.

Herkenning en onderlinge onderscheiding van Europeanen is voor mij vanzelfsprekend, maar iets wat een Amerikaan nooit zou lukken. Deze zou je echter op een afstand al kunnen vertellen of iemand uit Texas, Los Angeles of New York komt; een wezenlijk verschil. Zo zal het voor iemand van het Afrikaanse continent vreemd voorkomen dat ik mensen uit Kenia of Gambia niet uit elkaar kan houden, en hoewel ik inmiddels Chinezen van Japanners prima van elkaar kan onderscheiden, moet ik bekennen dat ik Koreanen niet direct in Korea plaats.

Buiten de taal, dialecten en accenten om, wat is het dat de een van de ander onderscheidt? Dat er zelfs verschil waarneembaar is tussen een Rotterdammer en een Amsterdammer? Tussen een Fransman en een Portugees ?

Is het kleding? Maar kleding is toch universeel? De ketens zijn overal te vinden, elke stad waar ik ben geweest, kwam ik weer hetzelfde handjevol kledingmerken tegen waardoor winkelen (wat ik toch al niet leuk vond) al helemaal een onzinnige bezigheid werd; ik kan dezelfde spullen immers ook in mijn eigen stad kopen.

Haardracht? Het merendeel van de 50+ vrouwen in Nederland en Duitsland houden het kapsel het liefst kort, lekker makkelijk, terwijl Spaanse vrouwen nog zo lang mogelijk lang haar houden en het vaak, ook op latere leeftijd, niet korter dragen dan een zogenaamd bob-model.

Chinezen hebben een ander soort gezicht dan Japanners, een andere huid ook. Dat ik dat verschil eindelijk zie, vind ik al erg knap van mezelf, maar het verschil tussen Chinezen uit Beijing en Shanghai blijft een mysterie.

Het antwoord kan ik niet geven, ik weet niet of er onderzoek naar gedaan is, maar dat is wat ik me afvraag als ik Poolse jongemannen bij mij in de buurt tegenkom; waarom weet ik instinctief dat het Poolse mannen zijn? Of als ik door het centrum van Amsterdam loop en de wind mij de verschillende talen brengt. Vooral Spanjaarden herken ik zonder ze te horen, misschien omdat ik er een tijd gewoond heb. En natuurlijk Amerikanen, maar kom op, met die eeuwige witte gympen, spijkerbroek en baseball petjes, zijn dat echt antropologische inkoppertjes.