Vandaag vertrek ik naar New York, zoals ik al schreef, bijna exact tien jaar nadat ik voor het eerst deze magnifieke stad zou gaan verkennen. Ter ere van dit jubileum zou ik graag het eerst hoofdstuk van mijn boek weer eens met jullie willen delen, voor wie het niet gelezen heeft of voor wie het niet erg vindt om nog een keer te lezen.
Hier begon het dus allemaal, want zonder New York geen boek en zonder boek had ik veel fantastische dingen niet meegemaakt of niet ondernomen, en veel prachtige mensen niet ontmoet. Dank jullie wel, voor jullie interesse en enthousiasme. ❤
Waar het verhaal begint
Ik ben Diana en ik ben net de dertig gepasseerd. Ik werk op de marketingafdeling van een grote academische uitgeverij. Ik heb drie dingen op mijn verlanglijstje staan – mijn bucket list – en dat zijn: 1) een huis kopen en dat naar eigen smaak verbouwen en opknappen, 2) in New York wonen, 3) een boek schrijven.
In 2006 besluit ik een huis in Dordrecht te kopen. Een leuk project, denk ik, een opknappertje, precies wat ik zoek. Voor een schappelijk bedrag krijg ik de sleutel van dit schattige rijtjeshuis, type ‘arbeiderswoning’ uit 1910, in een idyllisch straatje. De badkamer en de keuken moeten er in ieder geval uit. Ik huur een puinstortbak en we (een bevriende aannemer en ik) beginnen met slopen. Van het een komt het ander en binnen de kortste keren sta ik in een huis dat werkelijk van alles gestript is. Alles. Tot het honderd jaar oude stucwerk van de muren aan toe. Ik ben de ietwat wanhopige eigenaar van vier muren en een dak. Na een grove herstructurering van de achterkant van het pand, de keuken en de badkamer is het bouwdepot leeg, maar mijn huis nog lang niet klaar. Een leermoment in projectmanagement.
Vervolgens besluit mijn vriend, met wie ik al vijf jaar een relatie heb: weet je wat, Diana, ik heb hier helemaal geen zin in, ik heb al genoeg verbouwd in mijn leven. Het is veel gezelliger en ongecompliceerder bij je beste vriendin. Tabee!
De bouw ligt een aantal maanden stil. Mijn moed en mijn gebroken hart liggen onder de nieuwe cementvloer in de keuken en ik woon maandenlang tussen vier kale muren. Ik leef op een paar vierkante meter op de bovenverdieping, de woonkamer staat volgepakt met bouwmaterialen. Ik heb een nieuwe riolering, nieuwe elektriciteitsvoorzieningen, een nieuwe badkamer, maar geen stucwerk op de muren, geen kamers en geen functionerende keuken!
Juist op dat moment biedt mijn werkgever mij – nadat ik hier jarenlang om heb gezeurd – een baan aan in New York. Ik wil niets liever dan naar New York, maar ik zit nu met een huis dat ik in deze staat niet kan verkopen. Daarbij geeft mijn werkgever me maar twee maanden om te emigreren. Ik krijg uiteindelijk drie maanden en met de hulp van veel fantastische mensen kan ik mijn huis in die drie maanden klaarmaken voor de verhuur. Het zijn de stressvolste drie maanden van mijn jonge leven. Ik rook twee pakjes sigaretten per dag, drink te veel, slaap te weinig en eet slecht. Maar het lukt, een absoluut mirakel. Iets wat zonder de onbaatzuchtige hulp van de mensen om me heen nooit gelukt zou zijn. De laatste week slaap ik niet meer dan drie uur per nacht en op de ochtend van mijn vertrek sta ik in allerijl mijn tassen nog te pakken. De mensen om me heen klussen verder terwijl mijn moeder en mijn broer staan te wachten om mij naar Schiphol te brengen. Ik ben compleet uitgeput als ik in het vliegtuig stap, maar te opgewonden om te slapen.
1) Een huis kopen en dat naar eigen smaak verbouwen en opknappen. Check!
Dat doen we nooit meer.
Ik kom aan op jfk (John F. Kennedy-vliegveld) in New York op een donderdagavond, 27 september 2007 om precies te zijn. De eerste drie weken in New York kan ik een appartement in Brooklyn huren van een collega, Kenneth. Hij is New Yorker, maar woont zelf in Duitsland met zijn Duitse vrouw.
Harry, een Nederlandse collega die zelf al jaren in New York woont, niet ver van het appartement van Kenneth, heeft een sleutel en zal mij daar ontmoeten om de deur voor me te openen en me de sleutel te geven. Wanneer ik echter in New York land, heb ik een voicemailbericht van Harry: hij is onverwachts en met spoed naar Londen geroepen, of ik hem even kan bellen zodra ik geland ben. Dat wordt door de mannen en vrouwen in uniform afgestraft: je mag niet bellen in de lange rij voor de douane. Een lichte paniek maakt zich van mij meester, maar tegen de tijd dat ik eindelijk door de douane ben, is het opgelost. Harry heeft onze Amerikaanse collega Chris, die ook in de buurt woont, gecharterd om mij op te wachten. Ik ken Chris niet, maar ben enorm opgelucht dat ik niet met mijn twee weekendtassen door Brooklyn hoef te dwalen op zoek naar de sleutel, of erger nog: naar onderdak.
De temperatuur is nog heerlijk zomers in september, maar het is al wel donker. Chris zit op de trap van het appartementencomplex op mij te wachten. Verdwaasd en gedesoriënteerd rol ik met mijn twee grote weekendtassen de taxi uit. In deze twee tassen zitten mijn kleding, twee extra paar schoenen, mijn toiletspullen en één klein handdoekje. Dit is alles wat ik bezit op het moment. Hier ga ik de stad mee veroveren. Chris helpt me met de zware tassen, laat me het appartement binnen en wacht geduldig om er zeker van te zijn dat het goed met me gaat, dat ik niet ter plekke instort, dat ik mijn weg zal vinden in dit vreemde appartement, in deze nieuwe stad en op dit nieuwe continent. Mijn wereld beweegt, deint op grote golven en is in stabiel. Ik ken Chris nog maar een paar minuten, maar hij is mijn anker in de eerste momenten van mijn nieuwe bestaan. Hij is zorgzaam en behulpzaam en mijn gevoel van dankbaarheid is overweldigend. Chris overhandigt me de sleutels en drukt me op het hart dat ik hem altijd kan bellen als er wat is.
Aanstaande maandag, 1 oktober, start ik op het kantoor in New York. Met een werkgeversverklaring en alle visumpapieren zal ik mij moeten gaan registreren voor een Social Security Number, zodat ik hier kan werken, een bankrekening kan openen en mijn looncheques kan storten – er wordt nog absurd veel met cheques gewerkt in Amerika – en geld heb je in New York bijzonder hard nodig. Zeker als je een appartement zoekt. De eerste drie weken onderdak heb ik vooruitbetaald, daar heb ik geen omkijken meer naar, maar na deze drie weken moet ik eruit, want dan komt Kenneth met zijn vrouw een paar weken in New York doorbrengen. Dat betekent dat ik naast mijn werk meteen aan de slag moet met de administratieve rompslomp, waar ik echt een bloedhekel aan heb, en ik moet ook vooral hard aan de slag op zoek naar een woonruimte. Geen tijd dus om bij te komen van ‘De Verbouwing’.
Het appartement dat ik van Kenneth huur ligt in Park Slope, nu een zeer gegoede buurt van Brooklyn, maar twintig jaar geleden was dit nog een absolute no-go-area. In de jaren tachtig was het een van de meest gewelddadige buurten van New York. Het aangrenzende park, Prospect Park, was toen het domein van junkies, hustlers (mannen die zich laten betalen voor seks met mannen) en straatbendes. Daar is nu niets meer van te merken, het park is een plaatje en tegenwoordig is een appartement in Park Slope bijna niet te betalen.
Vrijdag, na goed geslapen te hebben, trek ik eropuit. Door de jetlag ben ik al vroeg op pad. Eerst maar eens kijken waar het kantoor is waar ik me maandagochtend moet melden.
Had ik al verteld dat ik nooit eerder in New York geweest ben?
Terwijl ik door Brooklyn en Manhattan loop en de metro probeer te begrijpen, denk ik de hele tijd: hier ben ik dan. Ik kan de extase, door mijn uitputting heen, niet omschrijven. Hier heb ik altijd van gedroomd en nu ben ik er! Ik ben er!
2) In New York wonen. Check!
Whoohoo!
And now what?! Zo gaat mijn bucket list ineens wel erg hard.
Nadat ik het kantoor op Spring Street, in SoHo, gevonden heb, loop ik zuidwaarts Broadway af en kom ik langs een halte van een city tour, een hop-on hop-off bus. Ik koop een ticket voor achtenveertig uur en breng de rest van het weekend door in een dubbeldekker om de stad te leren kennen. Het is nog steeds prachtig weer en het kleurtje dat ik oploop is een absolute bonus na al die maanden klussen. Rondgereden worden in een bus met open dak, zonnetje op mijn gezicht, wind in mijn haren, is nog steeds een van mijn favoriete toeristische bezigheden. In New York werken deze maatschappijen met een gids – een persoon, geen bandje – en dus krijg je in elke bus, op elke route, een ander verhaal te horen. Sommige gidsen zijn artiesten die hiermee wat bijverdienen. Een van de gidsen dat weekend, een jonge vrouw, begint bij elke mogelijke referentie een musicalnummer te zingen. Dat is een paar keer heel leuk en bijzonder, maar wordt al snel vervelend. Er zijn vijf verschillende routes. Ik neem de twee door Manhattan – noord en zuid – elk minstens twee keer. Verder zijn er een nachtroute, een Brooklyn-route en een boottocht bij het ticket inbegrepen.
‘Waar kom je vandaan?’ vraagt de gids wanneer ik de bus instap. Als ik ‘Nederland’ antwoord, begint hij te stralen en vraagt of ik een beetje vooraan kom zitten. Ik zal nog goed van pas komen op deze toer, als afstammeling van degenen die de stad zo’n vierhonderd jaar geleden hebben gesticht als Nieuw Amsterdam.
Ondertussen, terwijl we rondjes rijden door Manhattan en Brooklyn, krijg ik een idee waar ik wel en niet zou willen wonen. We rijden over Bowery, een van de boulevards die in Lower Manhattan van zuid naar noord loopt, als de gids aan mij vraagt: ‘Bowery, zeg ik dat goed?’
‘Bowery?’ vraag ik niet-begrijpend.
‘Ja, dat is een Nederlands woord.’
Ik schud mijn hoofd. Ik kan er niets van maken.
‘Nederlands voor farm?’ reageert hij lichtelijk geagiteerd.
‘O,’ zeg ik lachend, ‘boerderij!’
Er zijn veel Nederlandse woorden die in New York fonetisch geëvolueerd zijn. Brooklyn was ooit Breukelen, Coney Island was ooit Konijneneiland, en zo zijn er nog talrijke voorbeelden, waarvan Harlem waarschijnlijk het meest voor de hand liggend is.
Zondagmiddag ben ik moe en ben ik de toerbus zat. Ik loop over 5th Avenue in Brooklyn langs een bar genaamd Excelsior en op het bord zie ik dat ze op dat moment happy hour hebben – twee drankjes voor de prijs van één – en dat ze een terras hebben voor rokers. Perfect, want ik heb erg weinig geld en ik rook. Ik loop door een lege zaak naar het terras aan de achterzijde, waar een groepje mannen om een tafel zit en stilvalt als ik het terras oploop. Bij het zien van de mannen begrijp ik meteen dat ik een gaybar ben binnengelopen.
Ik ga aan een tafel in een hoek van het terras zitten en pak mijn boekje over New York erbij, blij dat ik zit. Het gezelschap een paar meter verderop komt weer tot leven en de meest luidruchtige van het stel roept al snel: ‘Hé, waarom zit je daar alleen, sweetheart?’ Hij is duidelijk aangeschoten. ‘Kom hier zitten.’ Hij trekt er een stoel bij en slaat met zijn vlakke hand op de zitting naast hem. Het is duidelijk dat hij geen tegenspraak duldt in zijn huidige toestand. Zijn naam is Ken. Ken en de mannen aan de tafel horen mijn emigratieverhaal aan en spuien tips waar ik het beste kleding kan kopen, mijn haar en mijn nagels kan laten doen, enzovoort.
Na een paar drankjes gaan Ken en ik naar de overkant om fish-and-chips te eten. Hij is inmiddels meer dan aangeschoten en ik hoop dat hij zijn auto laat staan. Hij woont hier niet al te ver vandaan, op 17th Street. Zijn buurt heet Windsor Terrace. Zijn verloofde zit in Londen en als het huis hier is opgeknapt, wordt het verkocht en gaat hij ook naar Londen. Dat is jammer, net nu ik mijn eerste, nietwerkgerelateerde vriend in New York heb gemaakt.
Ik moet trouwens erg om mezelf lachen: rond deze tijd acht jaar eerder begon ik aan mijn stage in Barcelona. Dat avontuur begon met een intensieve cursus Spaans aan de Universiteit van Barcelona en op de eerste dag leerde ik Clint kennen. Hij werd al snel mijn beste vriend in die vreemde stad. Clint is Amerikaan en was naar Barcelona gekomen voor zijn vriend. Clint en zijn partner namen mij op sleeptouw en tijdens mijn zeven maanden in Barcelona ontmoette ik geen enkele heteroseksuele man, buiten een handjevol collega’s op mijn stageadres. Mijn toenmalige vriend in Nederland vond dat niet zo erg. Ik ook niet, ik had de tijd van mijn leven, met lange weekenden in disco’s gevuld met honderden gespierde, halfnaakte, dansende, zwetende mannen waar ik als een soort mascotte tussen liep. Het was één groot feest.
Ik vind het dus wel erg komisch dat ik in deze nieuwe stad van alle cafés een gaybar heb uitgekozen om als eerste binnen te lopen, en dat terwijl er verder – zo zal ik later ontdekken – in deze buurt geen andere gaybar te vinden is.
Ken is mijn Clint in New York en ik blijf in contact met hem. Wanneer ik kan, help ik hem met het klussen in zijn huis. Voor hij naar Londen vertrekt, neemt hij me mee naar een aantal gaybars in Chelsea, het hart van de New Yorkse gayscene. Ik neem me echter plechtig voor om me deze keer niet tot deze scene te beperken!
Maandag kom ik op kantoor en staan er bloemen op mijn bureau, van Janice. Ik ken Janice alleen via de e-mail. Zij is een van de uitgevers met wie ik zal werken in mijn nieuwe functie. Wat een lieverd. Janice vertelt me dat haar dochter het huis uit is en dat ze, als ik niet op tijd een appartement kan vinden, altijd een kamer voor me heeft. Wat een fijn gevoel om een optie achter de hand te hebben, het neemt een hoop druk weg.
Met Personeelszaken in New York regel ik het nodige papierwerk en met deze documenten ga ik naar het dichtstbijzijnde kantoor waar ik me kan registreren voor een Social Security Number. Dat kantoor ligt in Chinatown en alles staat zowel in het Engels als in het Chinees aangegeven. Er zijn zo veel Chinezen die zich hier komen registreren, dat de Amerikaanse beambten de nummers in het Engels en het Chinees omroepen en sommigen volledig tweetalig zijn. Ik kijk er met verbazing naar. New York is écht een multiculturele samenleving.
Chinatown is een vreemd stukje Manhattan dat je zeker niet mag overslaan. Reken erop dat je hier hopeloos verdwaalt. Geen paniek, je loopt er vanzelf wel weer een keer uit. Het ruikt vreemd in Chinatown, het krioelt er van de mensen en de meesten spreken nauwelijks Engels. Als je ’s ochtends langs de kleine parkjes loopt, staan groepen ouderen tai chi te beoefenen. Mannen van middelbare leeftijd spugen op straat. In de supermarkten kun je levende paling en krabben kopen en in de kelders en op de bovenverdiepingen vind je een aaneenschakeling van eettentjes. Als je een goede eettent hebt gevonden, waar oma in een hoekje de dumplings zit te draaien, dan vind je het nooit meer terug. Soms loop je een klein parkje door en kom je terecht in een openluchtvoorstelling van een Chinese opera. Dan besef je hoe ver het westerse en het oosterse gevoel voor esthetiek uit elkaar liggen.
Met mijn verse Social Security Number ga ik naar de dichtstbijzijnde Chase-bank en open een bankrekening. Laat die dollars nu maar komen. Het handige aan de Amerikaanse bankpas – daar hebben ze toch wel goed over nagedacht – is dat je je pinpas ook als creditcard kunt gebruiken, maar dat de kaart je geen krediet geeft. Je kunt ermee betalen alsof het een creditcard is, maar het geld wordt meteen van je rekening afgeschreven als bij een gewone bankpas. Zo kun je toch de dingen doen waar je soms een creditcard voor nodig hebt, zoals een vliegticket of een hotelkamer boeken. Heel fijn, want een creditcard krijg je als nieuwkomer niet zomaar.
Een hele fijne tijd.
En ik ben een beetje positief jalours op je.
Liefs van Han en Hilda.
LikeGeliked door 1 persoon