In de herkansing

‘Welkom!’ met de handen in zijn broekzakken komt Alex de hoek om. Hij loopt ontspannen op me af. We geven elkaar een kus en een stevige, lange hug. Hij is niets veranderd, behalve dan dat hij inmiddels getrouwd is.

‘Hoe lang is het geleden?’ vraagt hij.

‘Acht of negen jaar,’ zeg ik.

‘Zo lang?’

Hij gaat me voor naar deur van het restaurant waar we voor staan, The Greek Kitchen op 889 10th avenue in New York.

‘Is dit oké?’ vraagt hij. ‘Ik kwam hier vorige week langs en het is dicht bij waar we straks moeten zijn.’

We gaan straks naar een concert van Manchester Orchestra in Terminal 5. Eigenlijk zouden we vorige week naar een concert van The Killers gaan, maar ik kwam de avond daarvoor aan in New York en dat leek me niet zo handig. Ik zou tijdens het eten al in slaap gevallen zijn, met mijn gezicht in een bak tzatziki.

‘Zijn we ooit naar die tent in Brooklyn gegaan?’ vraagt hij.

‘Nee, dat hebben we nooit gehaald.’ Ik moet er van blozen, van de herinnering. ‘Heb je de BMW nog?’

‘Nee, ik heb een Audi inmiddels. Stationwagen. Voor de honden.’ Dan de twinkel in zijn ogen die ik negen jaar geleden ook zag.

‘Ah ja, de honden.’

Hij laat me twee filmpjes zien van de Berner sennenhond die sinds een paar maanden hebben, een pup nog.

‘Heb ik je ooit verteld dat je in een boek staat?’ vraag ik.

‘Nee!’ Hij lacht hard, hij vindt het geweldig nieuws. ‘Heb ik mijn eigen hoofdstuk?’

‘Ja.’ Ik moet ook lachen, om zijn enthousiasme. ‘Geen zorgen, niemand zal ooit weten dat jij het bent. Ik heb de namen veranderd.’

Hij moet weer lachen. ‘Dat interesseert me helemaal niets. Ik vind het juist heel erg leuk. Heb je op z’n minst mijn voornaam gebruikt?’ Hij is rechtop gaan zitten.

Alex heet eigenlijk Dimitri en hij heeft zijn eigen (hele korte) hoofdstuk in mijn boek. Voor wie het heeft: pagina 116, ‘Een hete date’. In november 2008 hadden we onze eerste date, kort maar krachtig, zoals het hoofdstukje.

Jaren later zijn we weer in contact gekomen, eerst via LinkedIn, later via WhatsApp.

Nu, negen jaar later, zitten we aan een tafeltje met een blauwwit geblokt tafelkleed, met een glas wijn en dolmades. Bijzonder, toch?

In de tussentijd heeft Dimitri kort samengewoond met een vrouw waar hij zich erg in vergist heeft, zoals hij het zelf zegt, maar is inmiddels dus gelukkig getrouwd met iemand anders. Jaren geleden heeft hij me al een foto gestuurd. Een mooie vrouw, die duidelijk veel tijd en geld aan haar uiterlijk besteedt. Logisch ook, ze werkt bij een kliniek voor plastische chirurgie. Dimitri zelf is inmiddels partner geworden van het advocatenkantoor waar hij al negentien jaar werkt.

Hij vertelt me over de zaak waar hij nu mee bezig is. Hij dacht dat hij vandaag (het is vrijdag 29 september) het slotpleidooi moest houden en heeft er de hele nacht aan gewerkt. Het duurt dan ook niet lang voordat, tijdens het concert van Manchester Orchestra, de vermoeiheid enorm hard toeslaat.

‘Ga alsjeblieft naar huis,’ zeg ik als hij blijft gapen. Hij moet nog een uur rijden naar Long Island.

‘Maar jij moet blijven,’ zegt hij, ‘van het concert genieten.’

Ik stribbel nog even tegen, maar beloof uiteindelijk dat ik zal blijven. Dat doe ik een kwartiertje, dan pak ik de metro naar West 4 en ben blij Steve voor de deur van The Village Underground aan te treffen. Hij vertelt me waarom de VU een extensie van de Comedy Cellar is geworden; elke avond is het uitverkocht. Stand-up comedy is big business. Twee avonden eerder (27 september) waren onder andere Louis C.K. en Amy Schumer er en maakte zowaar Madonna haar stand-up debuut.

http://pagesix.com/2017/09/27/madonna-makes-her-stand-up-debut-with-amy-schumer

Only in New York…

Verder had ik het eerder verkeerd begrepen: de eigenaar Noam heeft Café Wha? verkocht. Wel heeft hij het restaurant boven de Comedy Cellar en daar speelt hij met een paar oude bekenden nog muziek.

Ik ga langs het restaurant, zeg wat mensen gedag en drink een wijntje aan de bar. Ik herken Dave Attell, hij zal wel optreden beneden. Om 1 uur ’s nachts loop ik terug naar het appartement. Een beetje rozig van de wijn, de muziek, de oude bekenden.

Het is druk in de East Village. Overal staan mensen op de stoep te drinken en te praten. Ik loop langs een groepje.

Hey girlfriend,’ hoor ik. Ik kijk schuin omhoog. Het is een lange, aantrekkelijke, donkere man die wellustig naar me glundert. Ik bedank hem voor het compliment met een speelse glimlach terwijl ik langsloop.

God, I love this city.

 

 

You win some, you lose some

I’m heartbroken! Daar zijn een paar redenen voor, maar één daarvan is: The Village Underground is niet meer! Tien jaar lang heb ik iedereen meegenomen, iedereen er naartoe gestuurd en nu ik daar een Amerikaanse vriendin (degene die mij daar geïntroduceerd heeft) wilde ontmoeten, vertelde ze me het droevige nieuws: The Village Underground is nu een stand-up comedy club.

De eigenaar, Noam, exploiteert ook de Comedy Cellar om de hoek, en Café Wha?, in hetzelfde rijtje. Dat was tien jaar geleden ook al zo, maar de live muziek is nu exclusief voorbehouden aan Café Wha?, en The VU is een verlengstuk van de Comedy Cellar geworden. Boohooohoo!

En Jamba Juice, de McDonalds van de smoothies, is ook al niet meer! Verdorie. Tenminste, ik zie ze niet meer. Ja, er is een hoop veranderd in de afgelopen vier jaar. Er zijn (en er worden) verschillende hoge torens bijgebouwd. Volgens een andere Amerikaanse vriendin, zijn het appartementen voor de rijken die er vervolgens maar een paar maanden per jaar wonen, dus Manhattan raakt steeds leger.

Er is iets veranderd in de stad, ik kan mijn vinger er niet op leggen. Is het omdat we voor het eerst op Manhattan slapen, en niet in Brooklyn? Of omdat “Yes, we can” is vervangen door “fire and fury like the world has never seen”?

Is het omdat het financiële hart van de wereld jaren geleden is verhuisd naar Londen en veel kleurrijke figuren meegenomen heeft? Of ben ik zelf gewoon veranderd? Het is natuurlijk nog steeds een geweldige stad, maar het voelt anders.

Afgelopen dinsdagavond ontmoette ik een andere vriendin in Greenwich Village voor een pizza bij La Lanterna di Vittorio. Daar is gelukkig nauwelijks iets veranderd. Alles is nog net zo heerlijk en betaalbaar. De oude gastheer is al een tijd geleden overleden, dat wist ik. Zijn kleinzoon is minstens zo vriendelijk, maar dan zonder de knuffel en zonder de “Ciao Bella!”. Het meisje in de bediening is een jongere versie van het Poolse meisje dat er vroeger werkte.

Na het eten haalden koffie bij Caffe Reggio. Die zaak is ook niet stuk te krijgen en volgens de overlevering de geboorteplaats van de cappuccino in America. We liepen met onze koffie door Washington Square Park, ik bracht mijn vriendin naar de PATH trein, ze moest naar New Jersey.

Zal ik nog naar Cafe Wha? gaan, dacht ik. We waren er al langsgelopen, maar big man Steve stond niet bij de deur, dus geen bear hugs meer. Ga ik naar binnen en sip vaststellen dat mijn huiskamer in Greenwich Village niet meer hetzelfde is, of ga ik terug naar het appartement in de East Village waar mijn vrienden met een gebraden kippetje en een fles Chardonnay op het dakterras zitten?

Ik koos voor het laatste. Ik liep terug over 10th street, van 6th Avenue naar het oosten, naar Avenue A. De avond was zwoel, de straten werden gestreeld door het warme gele licht van de straatlantaarns. Ik liep op mijn teeslippers, met slechts mijn portemonnee en mijn telefoon in mijn hand.

Miss’, hoorde ik achter me. Het klonk heel bescheiden. Nog een keer. ‘Miss’.

Deze keer draaide ik me om. Een lange donkere man kwam op me afgelopen.

You dropped this paper’.

I did?’ vroeg ik. Ik keek langs hem heen naar de grond, keek naar mijn portemonnee, oprecht verbaasd.

Inmiddels stond hij naast me en hield een papiertje in zijn hand. ‘Bobby’ stond er op en zijn telefoonnummer. Ik schoot in de lach en nam het papiertje aan.

Is that alright?’ vroeg hij met een zachte stem en een glimlachje om zijn lippen.

That’s alright,’ zei ik, en liep breed grijnzend naar huis.

 

Waar het verhaal begon

Vandaag vertrek ik naar New York, zoals ik al schreef, bijna exact tien jaar nadat ik voor het eerst deze magnifieke stad zou gaan verkennen. Ter ere van dit jubileum zou ik graag het eerst hoofdstuk van mijn boek weer eens met jullie willen delen, voor wie het niet gelezen heeft of voor wie het niet erg vindt om nog een keer te lezen.

Hier begon het dus allemaal, want zonder New York geen boek en zonder boek had ik veel fantastische dingen niet meegemaakt of niet ondernomen, en veel prachtige mensen niet ontmoet. Dank jullie wel, voor jullie interesse en enthousiasme. ❤


 

Waar het verhaal begint

Ik ben Diana en ik ben net de dertig gepasseerd. Ik werk op de marketingafdeling van een grote academische uitgeverij. Ik heb drie dingen op mijn verlanglijstje staan – mijn bucket list – en dat zijn: 1) een huis kopen en dat naar eigen smaak verbouwen en opknappen, 2) in New York wonen, 3) een boek schrijven.

In 2006 besluit ik een huis in Dordrecht te kopen. Een leuk project, denk ik, een opknappertje, precies wat ik zoek. Voor een schappelijk bedrag krijg ik de sleutel van dit schattige rijtjeshuis, type ‘arbeiderswoning’ uit 1910, in een idyllisch straatje. De badkamer en de keuken moeten er in ieder geval uit. Ik huur een puinstortbak en we (een bevriende aannemer en ik) beginnen met slopen. Van het een komt het ander en binnen de kortste keren sta ik in een huis dat werkelijk van alles gestript is. Alles. Tot het honderd jaar oude stucwerk van de muren aan toe. Ik ben de ietwat wanhopige eigenaar van vier muren en een dak. Na een grove herstructurering van de achterkant van het pand, de keuken en de badkamer is het bouwdepot leeg, maar mijn huis nog lang niet klaar. Een leermoment in projectmanagement.

Vervolgens besluit mijn vriend, met wie ik al vijf jaar een relatie heb: weet je wat, Diana, ik heb hier helemaal geen zin in, ik heb al genoeg verbouwd in mijn leven. Het is veel gezelliger en ongecompliceerder bij je beste vriendin. Tabee!

De bouw ligt een aantal maanden stil. Mijn moed en mijn gebroken hart liggen onder de nieuwe cementvloer in de keuken en ik woon maandenlang tussen vier kale muren. Ik leef op een paar vierkante meter op de bovenverdieping, de woonkamer staat volgepakt met bouwmaterialen. Ik heb een nieuwe riolering, nieuwe elektriciteitsvoorzieningen, een nieuwe badkamer, maar geen stucwerk op de muren, geen kamers en geen functionerende keuken!

Juist op dat moment biedt mijn werkgever mij – nadat ik hier jarenlang om heb gezeurd – een baan aan in New York. Ik wil niets liever dan naar New York, maar ik zit nu met een huis dat ik in deze staat niet kan verkopen. Daarbij geeft mijn werkgever me maar twee maanden om te emigreren. Ik krijg uiteindelijk drie maanden en met de hulp van veel fantastische mensen kan ik mijn huis in die drie maanden klaarmaken voor de verhuur. Het zijn de stressvolste drie maanden van mijn jonge leven. Ik rook twee pakjes sigaretten per dag, drink te veel, slaap te weinig en eet slecht. Maar het lukt, een absoluut mirakel. Iets wat zonder de onbaatzuchtige hulp van de mensen om me heen nooit gelukt zou zijn. De laatste week slaap ik niet meer dan drie uur per nacht en op de ochtend van mijn vertrek sta ik in allerijl mijn tassen nog te pakken. De mensen om me heen klussen verder terwijl mijn moeder en mijn broer staan te wachten om mij naar Schiphol te brengen. Ik ben compleet uitgeput als ik in het vliegtuig stap, maar te opgewonden om te slapen.

1) Een huis kopen en dat naar eigen smaak verbouwen en opknappen. Check!

Dat doen we nooit meer.

Ik kom aan op jfk (John F. Kennedy-vliegveld) in New York op een donderdagavond, 27 september 2007 om precies te zijn. De eerste drie weken in New York kan ik een appartement in Brooklyn huren van een collega, Kenneth. Hij is New Yorker, maar woont zelf in Duitsland met zijn Duitse vrouw.

Harry, een Nederlandse collega die zelf al jaren in New York woont, niet ver van het appartement van Kenneth, heeft een sleutel en zal mij daar ontmoeten om de deur voor me te openen en me de sleutel te geven. Wanneer ik echter in New York land, heb ik een voicemailbericht van Harry: hij is onverwachts en met spoed naar Londen geroepen, of ik hem even kan bellen zodra ik geland ben. Dat wordt door de mannen en vrouwen in uniform afgestraft: je mag niet bellen in de lange rij voor de douane. Een lichte paniek maakt zich van mij meester, maar tegen de tijd dat ik eindelijk door de douane ben, is het opgelost. Harry heeft onze Amerikaanse collega Chris, die ook in de buurt woont, gecharterd om mij op te wachten. Ik ken Chris niet, maar ben enorm opgelucht dat ik niet met mijn twee weekendtassen door Brooklyn hoef te dwalen op zoek naar de sleutel, of erger nog: naar onderdak.

De temperatuur is nog heerlijk zomers in september, maar het is al wel donker. Chris zit op de trap van het appartementencomplex op mij te wachten. Verdwaasd en gedesoriënteerd rol ik met mijn twee grote weekendtassen de taxi uit. In deze twee tassen zitten mijn kleding, twee extra paar schoenen, mijn toiletspullen en één klein handdoekje. Dit is alles wat ik bezit op het moment. Hier ga ik de stad mee veroveren. Chris helpt me met de zware tassen, laat me het appartement binnen en wacht geduldig om er zeker van te zijn dat het goed met me gaat, dat ik niet ter plekke instort, dat ik mijn weg zal vinden in dit vreemde appartement, in deze nieuwe stad en op dit nieuwe continent. Mijn wereld beweegt, deint op grote golven en is in stabiel. Ik ken Chris nog maar een paar minuten, maar hij is mijn anker in de eerste momenten van mijn nieuwe bestaan. Hij is zorgzaam en behulpzaam en mijn gevoel van dankbaarheid is overweldigend. Chris overhandigt me de sleutels en drukt me op het hart dat ik hem altijd kan bellen als er wat is.

Aanstaande maandag, 1 oktober, start ik op het kantoor in New York. Met een werkgeversverklaring en alle visumpapieren zal ik mij moeten gaan registreren voor een Social Security Number, zodat ik hier kan werken, een bankrekening kan openen en mijn looncheques kan storten – er wordt nog absurd veel met cheques gewerkt in Amerika – en geld heb je in New York bijzonder hard nodig. Zeker als je een appartement zoekt. De eerste drie weken onderdak heb ik vooruitbetaald, daar heb ik geen omkijken meer naar, maar na deze drie weken moet ik eruit, want dan komt Kenneth met zijn vrouw een paar weken in New York doorbrengen. Dat betekent dat ik naast mijn werk meteen aan de slag moet met de administratieve rompslomp, waar ik echt een bloedhekel aan heb, en ik moet ook vooral hard aan de slag op zoek naar een woonruimte. Geen tijd dus om bij te komen van ‘De Verbouwing’.

Het appartement dat ik van Kenneth huur ligt in Park Slope, nu een zeer gegoede buurt van Brooklyn, maar twintig jaar geleden was dit nog een absolute no-go-area. In de jaren tachtig was het een van de meest gewelddadige buurten van New York. Het aangrenzende park, Prospect Park, was toen het domein van junkies, hustlers (mannen die zich laten betalen voor seks met mannen) en straatbendes. Daar is nu niets meer van te merken, het park is een plaatje en tegenwoordig is een appartement in Park Slope bijna niet te betalen.

Vrijdag, na goed geslapen te hebben, trek ik eropuit. Door de jetlag ben ik al vroeg op pad. Eerst maar eens kijken waar het kantoor is waar ik me maandagochtend moet melden.

Had ik al verteld dat ik nooit eerder in New York geweest ben?

Terwijl ik door Brooklyn en Manhattan loop en de metro probeer te begrijpen, denk ik de hele tijd: hier ben ik dan. Ik kan de extase, door mijn uitputting heen, niet omschrijven. Hier heb ik altijd van gedroomd en nu ben ik er! Ik ben er!

2) In New York wonen. Check!

Whoohoo!

And now what?! Zo gaat mijn bucket list ineens wel erg hard.

 

Nadat ik het kantoor op Spring Street, in SoHo, gevonden heb, loop ik zuidwaarts Broadway af en kom ik langs een halte van een city tour, een hop-on hop-off bus. Ik koop een ticket voor achtenveertig uur en breng de rest van het weekend door in een dubbeldekker om de stad te leren kennen. Het is nog steeds prachtig weer en het kleurtje dat ik oploop is een absolute bonus na al die maanden klussen. Rondgereden worden in een bus met open dak, zonnetje op mijn gezicht, wind in mijn haren, is nog steeds een van mijn favoriete toeristische bezigheden. In New York werken deze maatschappijen met een gids – een persoon, geen bandje – en dus krijg je in elke bus, op elke route, een ander verhaal te horen. Sommige gidsen zijn artiesten die hiermee wat bijverdienen. Een van de gidsen dat weekend, een jonge vrouw, begint bij elke mogelijke referentie een musicalnummer te zingen. Dat is een paar keer heel leuk en bijzonder, maar wordt al snel vervelend. Er zijn vijf verschillende routes. Ik neem de twee door Manhattan – noord en zuid – elk minstens twee keer. Verder zijn er een nachtroute, een Brooklyn-route en een boottocht bij het ticket inbegrepen.

‘Waar kom je vandaan?’ vraagt de gids wanneer ik de bus instap. Als ik ‘Nederland’ antwoord, begint hij te stralen en vraagt of ik een beetje vooraan kom zitten. Ik zal nog goed van pas komen op deze toer, als afstammeling van degenen die de stad zo’n vierhonderd jaar geleden hebben gesticht als Nieuw Amsterdam.

Ondertussen, terwijl we rondjes rijden door Manhattan en Brooklyn, krijg ik een idee waar ik wel en niet zou willen wonen. We rijden over Bowery, een van de boulevards die in Lower Manhattan van zuid naar noord loopt, als de gids aan mij vraagt: ‘Bowery, zeg ik dat goed?’

‘Bowery?’ vraag ik niet-begrijpend.

‘Ja, dat is een Nederlands woord.’

Ik schud mijn hoofd. Ik kan er niets van maken.

‘Nederlands voor farm?’ reageert hij lichtelijk geagiteerd.

‘O,’ zeg ik lachend, ‘boerderij!’

Er zijn veel Nederlandse woorden die in New York fonetisch geëvolueerd zijn. Brooklyn was ooit Breukelen, Coney Island was ooit Konijneneiland, en zo zijn er nog talrijke voorbeelden, waarvan Harlem waarschijnlijk het meest voor de hand liggend is.

Zondagmiddag ben ik moe en ben ik de toerbus zat. Ik loop over 5th Avenue in Brooklyn langs een bar genaamd Excelsior en op het bord zie ik dat ze op dat moment happy hour hebben – twee drankjes voor de prijs van één – en dat ze een terras hebben voor rokers. Perfect, want ik heb erg weinig geld en ik rook. Ik loop door een lege zaak naar het terras aan de achterzijde, waar een groepje mannen om een tafel zit en stilvalt als ik het terras oploop. Bij het zien van de mannen begrijp ik meteen dat ik een gaybar ben binnengelopen.

Ik ga aan een tafel in een hoek van het terras zitten en pak mijn boekje over New York erbij, blij dat ik zit. Het gezelschap een paar meter verderop komt weer tot leven en de meest luidruchtige van het stel roept al snel: ‘Hé, waarom zit je daar alleen, sweetheart?’ Hij is duidelijk aangeschoten. ‘Kom hier zitten.’ Hij trekt er een stoel bij en slaat met zijn vlakke hand op de zitting naast hem. Het is duidelijk dat hij geen tegenspraak duldt in zijn huidige toestand. Zijn naam is Ken. Ken en de mannen aan de tafel horen mijn emigratieverhaal aan en spuien tips waar ik het beste kleding kan kopen, mijn haar en mijn nagels kan laten doen, enzovoort.

Na een paar drankjes gaan Ken en ik naar de overkant om fish-and-chips te eten. Hij is inmiddels meer dan aangeschoten en ik hoop dat hij zijn auto laat staan. Hij woont hier niet al te ver vandaan, op 17th Street. Zijn buurt heet Windsor Terrace. Zijn verloofde zit in Londen en als het huis hier is opgeknapt, wordt het verkocht en gaat hij ook naar Londen. Dat is jammer, net nu ik mijn eerste, nietwerkgerelateerde vriend in New York heb gemaakt.

Ik moet trouwens erg om mezelf lachen: rond deze tijd acht jaar eerder begon ik aan mijn stage in Barcelona. Dat avontuur begon met een intensieve cursus Spaans aan de Universiteit van Barcelona en op de eerste dag leerde ik Clint kennen. Hij werd al snel mijn beste vriend in die vreemde stad. Clint is Amerikaan en was naar Barcelona gekomen voor zijn vriend. Clint en zijn partner namen mij op sleeptouw en tijdens mijn zeven maanden in Barcelona ontmoette ik geen enkele heteroseksuele man, buiten een handjevol collega’s op mijn stageadres. Mijn toenmalige vriend in Nederland vond dat niet zo erg. Ik ook niet, ik had de tijd van mijn leven, met lange weekenden in disco’s gevuld met honderden gespierde, halfnaakte, dansende, zwetende mannen waar ik als een soort mascotte tussen liep. Het was één groot feest.

Ik vind het dus wel erg komisch dat ik in deze nieuwe stad van alle cafés een gaybar heb uitgekozen om als eerste binnen te lopen, en dat terwijl er verder – zo zal ik later ontdekken – in deze buurt geen andere gaybar te vinden is.

Ken is mijn Clint in New York en ik blijf in contact met hem. Wanneer ik kan, help ik hem met het klussen in zijn huis. Voor hij naar Londen vertrekt, neemt hij me mee naar een aantal gaybars in Chelsea, het hart van de New Yorkse gayscene. Ik neem me echter plechtig voor om me deze keer niet tot deze scene te beperken!

 

Maandag kom ik op kantoor en staan er bloemen op mijn bureau, van Janice. Ik ken Janice alleen via de e-mail. Zij is een van de uitgevers met wie ik zal werken in mijn nieuwe functie. Wat een lieverd. Janice vertelt me dat haar dochter het huis uit is en dat ze, als ik niet op tijd een appartement kan vinden, altijd een kamer voor me heeft. Wat een fijn gevoel om een optie achter de hand te hebben, het neemt een hoop druk weg.

Met Personeelszaken in New York regel ik het nodige papierwerk en met deze documenten ga ik naar het dichtstbijzijnde kantoor waar ik me kan registreren voor een Social Security Number. Dat kantoor ligt in Chinatown en alles staat zowel in het Engels als in het Chinees aangegeven. Er zijn zo veel Chinezen die zich hier komen registreren, dat de Amerikaanse beambten de nummers in het Engels en het Chinees omroepen en sommigen volledig tweetalig zijn. Ik kijk er met verbazing naar. New York is écht een multiculturele samenleving.

Chinatown is een vreemd stukje Manhattan dat je zeker niet mag overslaan. Reken erop dat je hier hopeloos verdwaalt. Geen paniek, je loopt er vanzelf wel weer een keer uit. Het ruikt vreemd in Chinatown, het krioelt er van de mensen en de meesten spreken nauwelijks Engels. Als je ’s ochtends langs de kleine parkjes loopt, staan groepen ouderen tai chi te beoefenen. Mannen van middelbare leeftijd spugen op straat. In de supermarkten kun je levende paling en krabben kopen en in de kelders en op de bovenverdiepingen vind je een aaneenschakeling van eettentjes. Als je een goede eettent hebt gevonden, waar oma in een hoekje de dumplings zit te draaien, dan vind je het nooit meer terug. Soms loop je een klein parkje door en kom je terecht in een openluchtvoorstelling van een Chinese opera. Dan besef je hoe ver het westerse en het oosterse gevoel voor esthetiek uit elkaar liggen.

Met mijn verse Social Security Number ga ik naar de dichtstbijzijnde Chase-bank en open een bankrekening. Laat die dollars nu maar komen. Het handige aan de Amerikaanse bankpas – daar hebben ze toch wel goed over nagedacht – is dat je je pinpas ook als creditcard kunt gebruiken, maar dat de kaart je geen krediet geeft. Je kunt ermee betalen alsof het een creditcard is, maar het geld wordt meteen van je rekening afgeschreven als bij een gewone bankpas. Zo kun je toch de dingen doen waar je soms een creditcard voor nodig hebt, zoals een vliegticket of een hotelkamer boeken. Heel fijn, want een creditcard krijg je als nieuwkomer niet zomaar.

 

New York, tien jaar later

Nog vijf weken, dan hoop ik sinds lange tijd weer te landen op John F. Kennedy-vliegveld.

Ik kan niet omschrijven hoezeer ik ernaar verlang om weer door de straten van New York te lopen. Met slechts een paar dagen verschil zal het tien jaar geleden zijn dat ik daar voor het eerst voet op Amerikaanse bodem zette.

Tien jaar geleden waren ik en een groep fantastische mensen om mij heen dag in, dag uit bezig om mijn huis weer bewoonbaar te maken, want dat had ik net helemaal gestript.

Tien jaar geleden sliep ik ongeveer vijf uur per nacht, rookte ik twee pakjes sigaretten op een dag, dronken we een fles port op een avond leeg. Gekkenhuis. Het huis werd opgeknapt en ik pleegde roofbouw op mijn lichaam, maar mijn hemel, what a rush!

Afgelopen zondag, tijdens een lunch bij Post, hebben we met z’n vijven (“Team New York” dat 21 september in het vliegtuig stapt) zitten mijmeren wat we allemaal willen zien, doen, drinken, eten.

Ik wil dumplings eten in Chinatown, dikke deegballetjes, gevuld met varkensvlees, die een klein Chinees omaatje net heeft zitten draaien in de hoek van de zaak. En een punt peperoni pizza waar drie eetlepels vet vanaf druipt als je hem dubbelvouwt en naar je mond brengt.

Ik wil live muziek zien en horen in The Village Underground en dan hoop ik dat Steve nog bij de deur staat want die is twee meter bij twee meter en geeft de beste bear hugs die er bestaan.

Ik wil met de oordopjes van mijn iPod in, en mijn favoriete nummers op, over 6th Avenue lopen en de mensen bekijken die me in tegenovergestelde richting passeren.

Ik ga in ieder geval één oude date uit mijn boek ontmoeten. Ik ga ex-collega’s ontmoeten. We gaan naar de memorial van 9/11 die inmiddels gereed is. We gaan brunchen bij Kosta in Windsor Café, in mijn oude buurtje. Ik ga mijn oude huis opzoeken. We gaan naar High Line Park en naar Basta Pasta.

Misschien ga ik Tinder wel aanzetten en weer eens ouderwets op een date in New York. For old times’ sake.

Ik heb het nog heel vaak over de stad. Ik dacht dat dat wel over zou gaan na verloop van tijd, maar nee, het hart is er nog steeds vol van. Spijt heeft geen zin en ik heb in de tussentijd veel mooie dingen mogen beleven die ik anders nooit had meegemaakt, maar ik zal me daar, de uitlaatgassen van de duizenden gele taxi’s opsnuivend, waarschijnlijk vaak afvragen waarom ik ook al weer ben teruggegaan naar Nederland. Ik weet niet welke van de twee vluchten ‘thuiskomen’ is.

 

Geen echte vakantie

‘Ik baal ervan dat ik mijn kinderen geen echte vakantie kan geven.’

Aan het woord is een man die door zijn scheiding met een hoge restschuld zit. Een bekend verhaal voor mensen die in de crisis zich gedwongen zagen het gezamenlijke huis, dat flink onder water stond, te verkopen.

Geen echte vakantie? Wat is een echte vakantie? Hoezo echte vakantie? Wij gingen nooit op vakantie, ik ben daar helemaal niet slechter van geworden. Ja, vroeger, toen ik klein was, gingen we nog wel met de camper op stap. Zo’n prachtige Volkswagenbus met een reservewiel voorop en een dak dat je omhoog kon zetten. Dan had je er nog twee bedden bij, een soort hangmatten waren dat, van strandstoelenplastic waar je met je blote huid aan bleef plakken.

Waar we naartoe gingen weet ik niet eens meer, dat zijn niet de dingen die je onthoudt. Ik herinner me een Duits vriendinnetje op de camping dus we zullen in ieder geval in Duitsland zijn geweest. Ik rende naar mijn moeder voor een vertaling. ‘Kuck mal’ was het eerste Duits dat ik sprak. Van haar moeder kreeg ik een varkenspoot. Om te eten en dat was best lekker. Dat soort dingen vergeet je niet meer, zo’n hoef op je bord.

Maar dergelijke herinneringen kun je toch ook prima opdoen op de camping in Nederland, Duitsland of Frankrijk? Is een vakantie pas ‘echt’ als je er ver voor moet reizen? Het vliegtuig instapt?

Nee hoor, voor mij is vakantie al een lange tijd: thuis. Maar goed, ik verkeerde dan ook in de luxe positie dat ik voor mijn werk veel van de wereld heb mogen zien en liever thuis bleef als ik vrij was.

Ik vind het jammer dat sommige co-ouders denken dat ze hun kinderen tekort doen als ze geen ‘echte’ vakantie kunnen bieden. Wanneer is dat de norm geworden? Wij zijn toch allemaal opgegroeid in een tijd dat de vakanties aan te rijden waren? Dat waren échte, ouderwetse, degelijke vakanties hoor.