Afval en afvallen

De laatste fase van de laatste verbouwing is de slaapkamer en dat vindt mijn nieuwe fitbit – zo’n stappenteller om je pols die synchroniseert met een app op je telefoon – óók ontzettend fijn. De fitbit app noemde me zelfs een ‘over achiever’. In Amerika vinden ze dat een compliment, in Nederland iets minder. Dan ben je een uitslover, en uitgesloofd heb ik me zeker. Compleet gesloopt ben ik; moe maar voldaan. Gemiddeld 13.000 stappen per dag. Trap op, trap af. De martelapparaten in de sportschool zijn er niets bij.

Het kliklaminaat dat er lag moest eruit. Alsmede de oude IKEA boekenkast en de enorme, werkelijk loeizware kledingkast, gemaakt van dikke MDF platen. Deze laatste moest in stukken gezaagd en dat alles moest allemaal naar beneden, bij het grof vuil dat zou worden opgehaald. Ik had dus een deadline, en dat was maar goed ook want anders ‘komt het nog wel een keer’.

Ik vind het wel jammer dat we tegenwoordig een afspraak moeten maken voor het grof vuil trouwens. Ik mis de maandelijkse ophaaldag. ’s Avonds laat door de stad snuffelen tussen de spullen die een ander niet meer hoeft, maar die in mijn studentenkamer destijds goed van pas kwamen of het leuk aankleedden. Samen met verwante zielen op de vooravond van de ophaaldag door de stad struinen. Schimmige figuren in het donker. Kraag omhoog, handen in de zakken, zogenaamd onderweg naar iets, maar de tred was altijd nèt te langzaam om een andere doel te hebben dan ‘een blokje om’.

In New York, of in ieder geval in Brooklyn, zetten mensen ook hun oude spullen op straat, gewoon bij het afval dat twee keer per week werd opgehaald. De spullen werden vaak al heel snel weer geadopteerd door mensen uit de buurt. Het scheelt afval, gaat de verspilzucht tegen, stimuleert de creativiteit en mensen die het minder breed hebben zijn er vaak echt mee geholpen. Zelf heb ik er in Brooklyn een kastje, een schilderij, een kruk en een schattig tafeltje dat ik als bureau gebruikte aan overgehouden. Het enige wat je nooit mee moest nemen was iets van stof, zoals een matras of een bank met kussens, want New York had met enige regelmaat last van ‘bed bugs’ – bedwants in het Nederlands – die hele hotels of theaters plat konden leggen.

Kunnen we de maandelijkse ophaaldag weer invoeren? Ik mis het. In Dordrecht hebben we de weggeefkast, voor de kleinere dingen. Volgens mij wordt er goed gebruik van gemaakt. Ik breng er regelmatig spullen naar toe. Ik zie anderen het ook doen en met dezelfde vaart is de kast ook weer leeg. Hetzelfde gebeurt met de openbare boekenkastjes die je steeds vaker ziet, waar mensen de boeken in zetten die ze niet meer hoeven. Een ander kan ze meenemen. Geweldig toch? We gooien allemaal maar weg, zo zonde, dat wat jij niet meer hoeft, wil iemand anders graag een tweede leven geven.

Ik ben trouwens twee kilo kwijtgeraakt door al dat gesjouw.

‘Geen zorgen,’ zei een vriend mij, ‘ik heb ze gevonden.’

Tja…

De verbouwing

De mannen zijn vertrokken. Het stof is neergedaald. En zoals met zoveel dingen komt er eerder werk bij, dan dat eraf gaat. Het blijkt nu dat ik jarenlang een mentaal lijstje heb bijgehouden van alle grote en kleine dingen die nog moeten gebeuren in en om mijn knusse huisje; gaten vullen, kieren dichten, muren schilderen, een stopcontact dat al tien jaar wacht op voltooiing, de bovenkant van de trap die eigenlijk nèt te hoog boven het laminaat uitsteekt, de woonkamerdeur die klemt, de radiatorombouw / vensterbank waar ik op een dag heel romantisch in kan gaan zitten lezen.

U voelt ‘m al: mijn hele huis ligt weer eens overhoop en dat terwijl ik me toch zó had voorgenomen om het ‘vloerproject’ af te bakenen en eerst af te maken vóór ik aan iets anders zou beginnen. Per kamer, zou ik ‘de lijst’ afwerken. Maar ja, als je dan toch bezig bent en met een roller met latex door het huis loopt…

Ik vind het ook niet zo heel erg om in de verbouwing te moeten leven. Niet zo erg als mensen om mij heen dat lijken te vinden. Ik heb genoeg verbouwingen meegemaakt om er mee om te kunnen gaan.

Het begon toen mijn ouders in de jaren tachtig verzonnen dat wonen op het platteland het summum zou moeten zijn. Ze kochten voor een habbekrats een boerderij in de Achterhoek. De Bosman heette de boerderij, maar er was in de verste verte geen bos te bekennen. Kilometers landbouwgrond, dat wel. Het eeuwenoude bouwsel waar wij in huisden, zuchtte onder de onophoudelijke teistering van weer en wind, maar dat zouden mijn ouders wel eens even gaan opknappen. Daar kwam niet zo heel veel van terecht. Ik herinner mij het chemisch toilet, het soort dat meegaat met de camper, waar wij wekenlang gebruik van moesten maken en het wekelijks douchen bij kennissen.

Het was de eerste in een reeks huizen (in binnen- en buitenland) waar nog het nodige aan moest gebeuren. Om het voorzichtig uit te drukken.

Ik ben nog wel eens teruggegaan naar de boerderij, zo’n twaalf jaar geleden. Er woonden vriendelijke mensen en ik mocht binnen kijken. Zij hadden het heel rigoureus aangepakt. De buitenmuur was nog origineel, maar dat ongeveer het enige wat ik herkende.

Dezelfde aanpak had ik met mijn huis in Dordrecht, tien jaar geleden, toen er ook nog slechts vier muren en een dak bleven staan. In die fase van de verbouwing kreeg ik de kans om naar New York te verhuizen en moest het plotseling allemaal heel snel af. Ik hoopte mijn Nederlandse huis namelijk te kunnen verhuren. In de haast zijn een aantal dingen blijven liggen, of ze zijn inmiddels aan vernieuwing of reparatie toe.

Sinds ik terug ben uit New York is de openhaard in ere hersteld (luxe) en het dak vernieuwd (noodzaak). Dit is de derde verbouwing in zes jaar. Je zou denken dat ik het inmiddels wel spuugzat zou zijn, al die verbouwingen, maar het resultaat maakt het ongemak altijd weer waard. Ik kijk graag door het stof heen en visualiseer het resultaat. Uit elke verbouwing spreekt toch eigenlijk hoop en naar een ieder die schrikt van de foto’s die ik via whatsapp stuur, schrijf ik met al mijn optimisme: ‘Het wordt heel mooi!’