Het kapstertje

Ze deed zo haar best. Het meisje uit Williamsburg. Hoe oud zou ze zijn? Achtentwintig, negenentwintig? Met een plantenspuit had ze mijn haar nat gemaakt, en met de diffuser weer gedroogd. Elk krulletje knipte ze vingervlug en met zorg. Ik zag het misgaan. Ik liet het gebeuren. Ze hadden me meerdere keren op het hart gedrukt dat dit meisje krullen kon knippen, en ik wilde het geloven.

Zes jaar geleden ging mijn haar er voor het eerst af. Paula Casano in New York gaf me de beste knipbeurt die ik ooit had gehad. Ik ontmoette een ware krullenfluisteraar. Paula begreep mijn haar als geen kapper voor haar of na haar ooit heeft gedaan. Ik kon mijn haar gewoon laten drogen; het zat altijd goed. Ik liet het maandenlang groeien; het bleef goed zitten.

Maar ik verhuisde terug naar Nederland en daar vond ik, op aanraden, Lotfi en zijn zus in Amsterdam. Dit na weer een paar knipbeurten bij verschillende kappers die me tot tranen brachten.

Toen ik laatst in New York op vakantie was en ik door Chelsea liep, dacht ik: volgens mij zit hier ergens de salon waar Paula tegenwoordig werkt. Ik zocht haar details op in mijn contacten, en inderdaad, twee straten verder zat de salon. Ik was nodig toe aan een knipbeurt, ik was al maanden niet geweest en in de zomer was mijn haar flink gegroeid. Ik wilde het lang laten. Ik wilde een knipbeurt die me de winter door zou helpen.

Paula was er niet, vertelde de receptioniste. Ze zou pas weer terugkomen als mijn vakantie allang voorbij was. Maar ze kon me wel bij Naomi inboeken?

Ik bedankte haar. ‘Dan ga ik wel in Amsterdam,’ zei ik tegen de receptioniste.

‘Ook geen slechte plek,’ zei ze.

Ik liep naar buiten, keek nog even naar de etalage met alle oorkondes en vermeldingen in de trant van ‘onder de honderd beste salons van New York City’ en dergelijken. Amerikanen zijn gek op ratings en ranglijsten. Aan het einde van de straat draaide ik me om. What the hell, dacht ik. Ik ben op vakantie.

‘Ik heb me bedacht,’ zei ik. ‘Maar kan Naomi krullen knippen?’ Mijn twijfel werd gezaaid in de halve seconde dat de receptionist aarzelde en ik had er naar moeten luisteren. Maar dat deed ik niet. In plaats daarvan vroeg ik wat het zou kosten. Altijd vragen wat het kost.

Ze zei: ‘Honderdvijftig dollar’ en dat is nog goedkoop voor een kapper in New York. Ik heb vrouwen ontmoet die de prijs niet van tevoren hadden gevraagd en gestyled achterover vielen toen ze vijfhonderd euro moesten afrekenen, exclusief de fooi. Ze werden niet opgelicht, dat was de normale prijs van de kapper, maar elke nuchtere Hollander had dan vriendelijke bedankt natuurlijk.

De volgende dag om tien uur had ik mijn afspraak. Het duurde die ochtend even voor ik ontvangen werd, een stoel werd gewezen en koffie aangeboden kreeg. De aandacht van de drie oudere dames achterin de zaak werd volledig opgeëist door de salonhouder met zijn harde stem en dramatische lichaamstaal.

Naomi kwam binnen. Een prachtig meisje met een kort pittig kapsel. Ze hoorde helemaal thuis in Williamsburg, dat zag je zo. We praatten over Europa en over politiek terwijl ze me te lijf ging met het fijne, scherpe schaartje.

Ik vertelde haar dat ik regelmatig een traantje had gelaten na het bezoek aan een nieuwe kapper. Mijn haar groeit niet snel, het duurt soms een jaar voor de schade weer hersteld is.

‘Oh, maar dat gaat niet gebeuren!’ kirde ze. Ze klonk zo zeker van zichzelf. Ik wilde het zo graag geloven, maar nog voor ik de salon uitliep wist ik dat dit meisje geen krullenkapster was en de weken erna bevestigde dat gevoel alleen maar.

Gelukkig kon ik afgelopen zaterdag terecht in Amsterdam, bij mijn eigen kapper.

‘Doe je haar maar even los,’ zei Sihem, het zusje van Lotfi. Ik droeg het al weken in een knotje. Ze schudde haar hoofd. Ik bekende mijn dwaling.

‘Nou ja,’ zuchtte ze. ‘Dat gebeurt je geen tweede keer meer.’

Beschaamd keek ik naar mijn gympen terwijl ze de coupe weer herstelde. Mijn haar is weer een flink stuk korter, op de lengte waar ik een jaar geleden ook was. Bedroefd keek ik naar de lokken die Sihem na afloop aan de kant veegde.

Geen coiffeureuze slippertjes meer voor mij.

 

Aan de bar bij Hoppe #1

‘Zo, dus jullie hebben elkaar gevonden,’ zegt de oude man.

Bas en ik kijken elkaar aan. Ik begrijp waar de man het over heeft, maar Bas heeft werkelijk geen idee. Ik knijp mijn ogen toe en laat Bas weten dat hij deze aan mij over kan laten.

‘Ja,’ antwoord ik. Opgelost.

Ik heb helemaal geen zin om de beste man uit te leggen dat ik Bas tot anderhalve minuut geleden helemaal niet kende, en dat ik helemaal niet op zoek was naar Bas.

‘Jahaa,’ zegt hij tegen Bas, die hem nu aankijkt, ‘ik zag haar wel kijken hoor. Maar jullie hebben elkaar gevonden. Fijn.’

Bas draait zich terug naar mij en kijkt mij met grote ogen aan. Waar gáát dit over, zie ik hem denken.

Twee minuten geleden kwam ik via de zijingang het Amsterdamse café Hoppe binnen. De zijingang zit aan de Heisteeg, de hoofdingang zit aan de Spuistraat, of aan ’t Spui eigenlijk. Ik heb afgesproken met Esther en scan de zaak of ik haar al zie. Vanuit mijn ooghoek zie ik de oude man zitten en mij aandachtig opnemen. Ik heb hem wel gezien, ook al doe ik net alsof dat niet zo is, want hij heeft zijn mond al geopend om iets te zeggen, al weet hij zelf nog niet wat.

Ik loop door daar voren, naar de hoofdingang en wring me in een plekje aan de bar. Ronald, achter de bar, geeft me drie zoenen en vraagt wat ik wil drinken. Chardonnay vandaag. Ik stuur Esther een whatsapp berichtje dat ik voorin sta.

‘Zo,’ begint de lange man naast mij zodra ik de telefoon weer in mijn zak stop, ‘ook tijd aan het overbruggen?’ Ik kijk hem vragend aan. ‘Omdat je hier alleen bent,’ voegt hij er aan toe.

‘Ik wacht op iemand, ja.’ Dat kwam er misschien iets onvriendelijker uit dan ik bedoelde. Ik corrigeer mijn toon: ‘Jij bent ook tijd aan het overbruggen dus?’

‘Ja.’

‘Van wat naar wat dan?’ vraag ik.

‘Ik kom net van kantoor, hier om de hoek. Ik ga zo maar ergens wat eten denk ik.’

Ik wil hem zeggen dat dat geen overbruggen is, want overbruggen doe je van de ene afspraak naar de andere afspraak. Niet van een afspraak naar geen afspraak. Maar goed, ik houd mijn gedachten voor me, want ze klinken erg betweterig en mierenneukerig.

‘Oh,’ zeg ik dus alleen maar. Voor ik kan vragen wat hij voor werk doet, want het is zaterdagmiddag, en dat zijn geen kantoortijden, worden we onderbroken door de oude man. Hij steunt op zijn wandelstok wanneer hij voorbij loopt en ons laat weten hoe fijn hij het vindt dat twee (relatief) jonge mensen elkaar gevonden hebben. Achter de man loopt een mooie oudere dame. Statig, keurig gekleed en keurig opgemaakt, met een vage glimlach om haar mond en een beleefd afwezige blik. Een vrouw die al minstens vijftig jaar deze glimlach opzet als haar man vreemden aanspreekt, met dergelijke goedbedoelde maar nietszeggende opmerkingen. Die twee hebben elkaar ook gevonden.

Hè, fijn.

 

David Bowie

Ah ja, David Bowie.

Ik heb een concert van hem bij mogen wonen in de Amsterdam Arena. Ik heb het opgezocht, het moet juni 2004 geweest zijn. De akoestiek in de Arena was niet zo goed, waarop Bowie zei : ‘ Can you hear me once, or twice twice twice twice…’

Grappig verhaal: Ik ging met mijn ex naar dit concert – tenminste, toen was het nog mijn vriend, dus laat ik zeggen mijn toenmalige vriend – en hij leek ook op David Bowie. Zeker als hij zijn haar in hetzelfde kapsel liet knippen. Hij leek dusdanig op hem dat mensen regelmatig twee keer moesten kijken, met name in het buitenland als we Engels praatten.

Anyway, mijn broer had kaartjes geregeld voor het concert, zelf was hij al binnen met zijn gezelschap. Mijn broer en ik stuurden elkaar SMS berichten (want toen had je nog geen WhatsApp) in de trant van ‘waar ben je nu?’, ‘waar sta je?’, et cetera. Mijn broer zegt dat hij helemaal vooraan staat, recht voor het podium, dus mijn toenmalige vriend en ik komen het veld op en lopen stevig door richting podium. We laten ons insluiten in het voorste vak, tegen het podium aan. We zijn de laatsten die dit vak in mogen, achter ons gaan de dranghekken dicht. We draaien ons om en daar staat mijn broer, precies búiten dit vak.

‘Hoe kom je dáár nou terecht?’ roept mijn broer verongelijkt, wellicht in de veronderstelling dat dit voorste vak alleen op uitnodiging toegankelijk is, of voor minder valide of wat dan ook.

Ik haal mijn schouders op en wijs naar mijn vriend. Laat dat maar aan hem over: als je ergens vooraan wilt staan of zitten, of als je ergens binnen wilt komen waar je niet hoort te zijn – bijvoorbeeld op de Miljonairs’ Fair met Don Johnson, om maar wat geks te noemen – dan moet je gewoon mijn ex volgen.

Het voorprogramma begint; lekkere stevige muziek.

Lekker wijf zeg, die staat te zingen, keuvelen mijn vriend en ik. Goh, ze speelt nummers van Anouk. Mag dat? Covers? Dat mag toch niet?

‘Het ís Anouk,’ zegt iemand naast ons, duidelijk geïrriteerd dat we dat niet weten. We hadden haar echt niet herkend. Ze heeft toch een paar metamorfoses ondergaan, wees eerlijk.

Maar goed, in juni 2004 zijn wij dus getrakteerd op Anouk én de grote David Bowie. Op werkelijk een steenworp afstand. Wauw. Dat nemen ze ons niet meer af. Rust in vrede, meneer Bowie.

Wisten jullie trouwens dat Bowie een fervent lezer was? Hier is zijn ‘recommended reading’ lijst (uit 2003):

https://www.brainpickings.org/2013/10/03/david-bowie-reading-list/

Bowie reading about Francis Bacon in 1995.
Bron: http://www.theguardian.com

Aan alles komt een eind

Lieve lezers: een goede jaarwisseling gewenst, en al het goede voor 2016!

Het is leuk dat jullie zo enthousiast zijn, maar het was natuurlijk niet de bedoeling dat jullie massaal de Literaire Juweeltjes zouden gaan inslaan. Hemel en aarde heb ik bewogen om het laatste deel van 2015 te kunnen bemachtigen, uiteindelijk via de Bruna in Laren!

Inmiddels kan ik je wel, redelijk accuraat, vertellen waar je zoal Bruna winkels in Nederland kunt vinden. Dat is dan weer handig voor een volgende keer.

Deze december uitgave, geschreven door Hans Dorrestijn, wilde ik erg graag hebben omdat ik Hans heb mogen ontmoeten. Dan ontwikkel je toch direct een zwak, of een voorkeur, voor iemand; iemand die je hebt gezien, gehoord, gevoeld (hand schudden) en geroken (onbewust).

Het ging als volgt:

Eind februari van dit jaar (2015), mocht ik naar de studio van Koos Breukel om mijn auteursportret te laten maken (zie het portret bovenaan dit blog). Singel Uitgeverijen was sinds een aantal maanden zelfstandig en had Koos Breukel gecharterd om iedereen in dezelfde sfeer vast te leggen voor de nieuwe website.

Koos Breukel is nou niet bepaald de minste, hij maakt prachtige Rembrandt-achtige portretten, het liefst (naar eigen zeggen) van mensen met een handicap. Zo heeft hij foto’s gemaakt voor de brandwonden stichting, en van mensen die blind of gedeeltelijk blind zijn. Hij vindt juist de imperfectie zo mooi (zei hij toen ik vroeg of hij het wondje op mijn kin zou willen retoucheren). Daarnaast heeft hij veel bekende Nederlanders geportretteerd en heeft de staatsieportretten van Willem-Alexander en Koningin Máxima mogen maken.

Zelf is Koos een heerlijke nuchtere man die zijn schouders ophaalt over dit alles en alleen maar bezig is met zijn kunst, niet met alle media aandacht daaromheen.

Hij heeft een fijne studio in de Schinkelbuurt in Amsterdam. Ik zeg fijne studio omdat het een glazen dak heeft en er dus veel daglicht binnenkomt, dat geeft al meteen een prettige sfeer.

Ik kom op die dag in februari de studio binnen en wordt welkom geheten door een uiterst vriendelijke, mannelijke assistent. Die dagen is het lopende-band-werk bij Koos, de uitgeverij heeft hem en zijn studio volgens een strak schema volgeboekt. Ik hoor en zie de flitsen vanuit de achterkamer komen.

‘Mag ik kijken?’ vraag ik aan de assistent.

‘Natuurlijk. Hans Dorrestijn wordt nu gefotografeerd.’

Ik loop naar achteren. Na nog een paar foto’s zijn ze klaar, ik schud beide heren de hand.

‘Kan ik een taxi voor je bellen, Hans?’ vraagt Koos.

‘Nee, mijn chauffeur komt mij zo halen.’

Koos en ik kijken elkaar aan.

‘Chauffeur,’ zeg ik. ‘Zo!’

Hans lacht een beetje gegeneerd. ‘Uit pure noodzaak hoor,’ zegt hij, ‘ik kan niet rijden. Ik heb geloof ik wel zeven keer afgereden. Toen heb ik het maar opgegeven.’

Koos en ik lachen nu ook.

‘Ik word er zo zenuwachtig van. De laatste keer heb ik een paar valiumpillen ingenomen en mijn vrouw is achter ons aangereden om te kijken hoe het ging. Ze zei me later dat het goed ging, maar toch was ik weer gezakt.’

‘Misschien waren de valiumpillen niet zo’n goed idee, Hans,’ zeg ik erg bijdehand.

Hans wordt opgepikt door zijn chauffeur. Ondertussen komt er een weinig sympathieke vrouw binnen met koffers. Het blijkt de styliste te zijn van Stella Bergsma. (Chauffeur, styliste. Doe ik toch iets niet goed, denk ik.) De kinderen van Koos komen uit school en komen hun vader even gedag zeggen.

Ik mag plaatsnemen op de kruk, onder de lampen.

Stella is inmiddels binnengekomen en blijkt zelf een ontzettend vriendelijke en attente jonge vrouw. Het boek van Stella (Pussy album) verschijnt in februari 2016.

Herman Clerinx is overgekomen uit België en kijkt vanaf de zijlijn rustig toe, kop koffie in de hand, hoe de vrouwen druk in de weer zijn met poseren, kleding en make-up.

Ik ben binnen twee minuten klaar, of Koos is binnen twee minuten klaar met mij moet ik zeggen. Een compliment natuurlijk, maar ik vind het wel jammer. Het is hier erg gezellig en ik zou nog wel wat langer willen blijven. Maar ja, aan alles komt een eind.

Ook aan 2015! Nogmaals: een goede jaarwisseling en al het goede voor 2016!

Terug naar school

Ik ga weer naar school en ik heb er ontzettend veel zin in! Ik hoor het mijn moeder nog tegen me zeggen, toen ik een tiener was: ‘Wacht maar, je gaat school nog missen als je werkt.’ Ze had gelijk natuurlijk.

Ik begin aanstaande zaterdag op de Schrijversvakschool in Amsterdam. Dan krijg ik elke zaterdag les, de hele dag, vier schooljaren lang als ik niet afval of afhaak.

‘Maar je hebt al een boek uitgegeven?!’ is doorgaans de verbaasde reactie van vrienden en bekenden. Ja, natuurlijk, maar dat wil toch niet zeggen dat er niets meer te leren valt?! Sterker nog, nu begrijp ik hoe veel ik nog te leren heb en hoe graag ik al die informatie wil absorberen. Jezelf blijven ontwikkelen kan nooit kwaad.

New York in 40 dates is een luchtig non-fictie boek en geen roman (ook geen reisgids, zoals sommige lezers hadden gehoopt), maar een literaire roman schrijven is wel iets wat op mijn vernieuwde bucketlist staat (nu mijn oorspronkelijke bucketlist is afgevinkt).

Ik verlang naar de uitdaging, en een uitdaging zal het zeker gaan worden: overdag werken, ’s avonds sporten en studeren, maar ik hunker oprecht naar het strenge regime dat ik mezelf heb opgelegd. Het plan is om drie keer in de week te gaan sporten (want afvallen is ook nog steeds een doel), en drie keer in de week schrijven (waaronder mijn huiswerk en dit blog).

Ondertussen heb ik als een enthousiaste puber schriften gekocht en deze opgeleukt met teksten en plaatjes. De schriften, pennen, thermosfles en een boekje voor in de trein liggen allemaal al klaar. Als ik mezelf niet zou zijn, zou ik het schattig vinden om te zien; veertig jaar en weer een schooltasje aan het inpakken. Wat een kinderlijke vreugde.

Ik ben van plan jullie mee te nemen door de opleiding, want ik vermoed dat ik mijn huiswerk zo nu en dan prima kan hergebruiken als blogpost, zoals ik vice versa een oudere blogpost nu al heb hergebruikt voor mijn eerste opdracht: Schrijf een column van exact 365 woorden. Niet meer, niet minder.

Nu is deze post (zonder de titel) toevallig ook exact 365 woorden (getallen niet meegerekend), maar dat is gewoon omdat ik een strebertje ben.

Zing!

Waarom zingen we eigenlijk niet vaker, gewoon op straat? Vinden we dat we het niet kunnen? Of generen we ons nou zo massaal. Dat is toch jammer eigenlijk. Ik word er erg vrolijk van als ik mensen hoor zingen of fluiten, het werkt aanstekelijk. Het leukste zijn kinderen die helemaal in hun eigen wereldje zitten en zachtjes zingen of neuriën. Daar word ik intens gelukkig van; heel diep van binnen, op dat donkere plekje waar nooit licht komt, breekt dan ineens een zonnetje door. Dat is toch fantastisch?

Doc1Ik zong vroeger heel veel. Het hielp waarschijnlijk wel dat ik op Annie leek (zie foto’s, zeg nou zelf…) en dus altijd moest zingen voor de mensen die mijn moeder hierop attendeerden. Daar ging ik weer: ‘Toemorro toemorro, ai luf joe toemorro, joer oonlie ee deeeee eeweeeeee

Tijdens mijn vroege tienerjaren woonden we in de Achterhoek, dan ging ik een stuk paardrijden en zong naar hartenlust, zittend op de rug van mijn loom voortsjokkende pony. Voor de visualisatie: inmiddels was ik een vrouwelijke versie van Dik Trom. Ons gehucht bestond uit 13 boerderijen dus je begrijpt wel dat ik weinig gêne voelde, ondanks de typisch Achterhoekse sneren als: ‘Mag er een andere plaat op?!’

Later, in de ‘grote’ stad (Dordrecht) heb ik een paar jaar meegedaan aan musicals, tot aan mijn zeventiende, en daarna is het eigenlijk steeds minder geworden met dat zingen. Ik zong alleen nog in bescheiden kring en onder de douche. Daar bleef het bij. Die blauwe maandagen dat ik in een koor en in een band zat tel ik maar even niet mee. Vandaag de dag zing ik alleen nog onder de douche, en ook dat nog maar heel zelden eigenlijk.

Nu ben ik op vakantie in eigen land, in Amsterdam, en het valt me op dat ze er hier in Mokum toch wat vrijer in zijn. Wat geweldig, en wat heb ik dat gemist zonder dat ik het in de gaten had. Bijvoorbeeld, van de week ging ik boodschappen doen en werd tot mijn oprechte verbazing (want het regende pijpenstelen) regelmatig gepasseerd door fluitende jongemannen (en dan bedoel ik fluitend als in: een deuntje fluiten, en niet ‘fietfieuw’ fluiten natuurlijk).

Of gisteren, toen ik een boekje zat te lezen in de huiskamer van het appartement in de Jordaan waar ik mijn vakantie doorbreng, reed er iemand door de straat en hij zong een prachtig lied. Hij had werkelijk een schitterende stem. Ik glimlachte tevreden. Heerlijk.

Op een andere dag breekt Henk, aan de bar bij Hoppe, spontaan uit in een lied: ‘Smile though your heart is aching, smile even though it’s breaking..’ Geweldig.

In Dordrecht hebben we een man die loopt werkelijk de hele dag te zingen. Ik weet niet helemaal zeker of de beste man nog leeft want hij is al aardig op leeftijd, maar iedereen die regelmatig in de binnenstad komt, weet wie ik bedoel. Hij heeft een klein repertoire Hollandse levensliederen waar hij mee door de stad wandelt, en elke voorbijganger toezingt. In Dordrecht vinden we het een beetje de dorpsgek, maar vervelend zullen mensen het toch niet vinden. De mensen op het terras kijken beschaamd weg wanneer hij uit volle borst het terras toezingt, maar er staat toch een kleine glimlach op hun gezicht. En terecht; wie wordt er nou niet vrolijk van iemand die zichtbaar zo ontzettend vrolijk is?

Dus, lieve mensen, doet u mee?

Hilversum drie bestond nog niet

maar ieder had, zijn eigen stem

op elke steiger klonk een lied

 

Kanjer(s)

Diep in het verste hoekje van het Amsterdam Centraal station kun je je koffer tijdelijk opslaan. Beter gezegd: je kunt een kluisje huren waar je in op kunt slaan wat je wilt, maar in mijn geval is dat dus een koffer. Erg handig. Het enige probleem is dat het een gedeelte van Amsterdam Centraal is waar je liever niet wilt zijn.

Wanneer je echt het eind van het station hebt bereikt, kom je in een ruimte waar daglicht niet bij kan. Een ruimte die van de vloer tot het plafond betegeld is met zogenaamd vrolijke tegels, in van die verschrikkelijke pastelkleuren. Rijen grijze blokken van kil staal en de lucht van een urinoir.

Bijna alle kluisjes zijn bezet, er wordt dus goed gebruik van gemaakt. Ik wil hier zo snel mogelijk weer weg, dus ik loop op een drafje langs de metalen muren tot ik een beschikbare bewaarplaats vind. Ik druk automatisch – zonder er bij na te denken – de deur van het kluisje dicht en hoor ‘klik’.

‘Hé,’ breng ik verbaasd en verontwaardigd uit. Wat vreemd dat het meteen op slot gaat, dat is nogal drastisch. De kluis weet helemaal niet wie ik ben en heeft me ook nog niet laten weten hoe ik mijn tas er t.z.t. weer uitkrijg.

Rechts van mij staat een Duitse dame over de betaalautomaat voor de kluisjes gebogen. Zij is al net zo in de war als ik. Haar kluisje, rechts van haar, gaat niet dicht terwijl haar zoontje van een jaar of zes het deurtje probeert dicht te houden. Ze krijgt wel een ticket. We begrijpen er helemaal niets van.

‘Gaat u maar,’ mompelt ze in het Engels terwijl ze niet begrijpend naar het bonnetje kijkt. Ik krijg het niet voor elkaar om te betalen, of om zelfs maar mijn kluisnummer in te toetsen en ik krijg dus ook geen ticket. Hoe krijg ik dan in hemelsnaam mijn koffer weer terug?

De vrouw en ik kijken elkaar aan.

‘Begrijpt u het?’ vraag ik aan haar. Ze schudt haar hoofd. We nemen de situatie samen door.

‘Mam…’ begint haar zoontje zacht. De moeder maakt een sussend gebaar naar haar zoontje terwijl we de betaalautomaat en de bon samen bestuderen.

‘Maar Mam…’ probeert hij nog een keer. Hij trekt nu zachtjes aan haar jas.

‘Nu even niet, lieverd,’ zegt zijn moeder niet onvriendelijk. Het jongetje zucht en wijst demonstratief naar iets naast hun kluis. Zijn lippen stijf op elkaar. Als er een bedachtzame stilte valt, tussen zijn moeder en mij, neemt hij toch zijn kans waar.

‘Mam, déze automaat hoort bij déze kluisjes,’ hij wijst naar de safes aan mijn kant, ‘en déze bij de onze.’ Hij staat naast een tweede betaalautomaat, anderhalve meter verder.

‘Wat goed van jou!’ roepen we in koor. Kanjer.

De vrouw geeft mij het ticket dat voor mijn kluisje bestemd is (zij betaalde op het moment dat ik de deur dicht deed) en betaalt nu ook haar eigen kluisje. Ik had natuurlijk haar kluisje moeten betalen, dan hadden we ons een hoop tijd en moeite kunnen besparen. Maar nee, zo scherp waren we op dat moment dus niet.

‘U krijgt zeven euro van mij,’ zeg ik, ‘maar ik heb geen contant geld. Ik zal even moeten pinnen.’ Het duo loopt aarzelend met me mee en we vinden een pinautomaat. Ik sluit achter de lange rij aan. Ik glimlach verontschuldigend naar moeder en zoon. Het jongetje klampt zich aan zijn moeder vast. Hij zeurt niet, maar het is duidelijk dat hij allang klaar is met dit avontuur en deze troosteloze omgeving. Hij wil hier ook weg.

Ik pin twintig euro, maar dan moet ik nog wisselen natuurlijk. Kauwgum kopen dan maar. Ik sleep het stel mee van de pinautomaat naar de kiosk en daar koop ik een pakje kauwgum. Bij de kassa zie ik stroopwafels liggen. Kanjers. Die neem ik ook mee.

Ik geef de vrouw haar zeven euro en geef de koeken aan de jongen.

‘Dit zijn echte Nederlandse koeken,’ zeg ik er bij. ‘Er zitten er twee in, dus misschien wil je delen met mama?’

Liever niet, zie ik hem denken, maar hij knikt toch.

Kanjer.

Mag het licht weer uit?

Wat ik vorige week schreef: verwacht je spanning, dan loopt alles als een zonnetje, maar ga je vervolgens een dagje naar Amsterdam dan kom je in een schitterend avontuur terecht.

Ik had afgelopen vrijdag een afspraak voor een interview met een journaliste van het blad Grazia (het interview komt als het goed gaat in week 15 in de Grazia te staan). Ik stond ’s ochtends nietsvermoedend op het station in Dordrecht toen ik het nieuws hoorde: “Wegens een stroomstoring in Noord-Holland is er geen treinverkeer mogelijk van en naar Schiphol en Amsterdam.” En dan de legendarische woorden: “De NS heeft geen alternatief reisadvies.” Dan weet je dat het écht goed fout zit. Gelukkig had ik een ruime marge op mijn reistijd genomen. Eerst maar eens naar Rotterdam, dan kijken we wel weer verder, dacht ik. Er stond een sprinter van Rotterdam naar Amsterdam in de NS app die nog niet was vervallen. Deze zou via Gouda naar Amsterdam gaan, dus wellicht dat dit een optie zou zijn. De sprinter stond te wachten en inderdaad, met een vertraging van 15 minuten vertrok deze richting Gouda. Mooi. Muziekje in de oren, laptop op tafel. Alles komt goed.

We stonden in Gouda toen – zonder waarschuwing – de eindbestemming van de trein weer in Rotterdam veranderde. Shit! Laptop dicht, snel de sprinter uit. En nu? Naar Utrecht dan maar.

Mijn afspraak liet in de tussentijd weten dat in Haarlem de lichten weer waren aangegaan, dus misschien dat, tegen de tijd dat ik in Utrecht zou zijn, de stroomstoring ook wel weer verholpen zou zijn. Hoe erg kon het zijn?! Maar ook het perron van Utrecht stond nog vol met mensen die een beetje verloren om zich heen stonden te kijken. Ik liep richting de trap. Een zakenman kwam mij tegemoet lopen, we keken elkaar aan en haalden onze schouders op.

“Tja… hoe kom ik nu in Amsterdam?” zei hij.

“Tja… “ zei ik.

“Zullen we een taxi delen?” vroeg hij

“Waar moet je naar toe?”

“Amsterdam Amstel”

“Perfect!” riep ik en stuurde het bericht naar de journaliste dat alles goed zou komen, dat onze afspraak in Dauphine zou kunnen doorgaan als gepland, zij het ietsje later. De zakenman en ik hebben nog even gekeken naar de bus, maar bij het zien van de rijen besloten we dat dat ook geen optie was. Dan maar even de portemonnee trekken. We hadden genoeg om over te praten onderweg, de taxi was luxe en comfortabel. Het kostte een paar tientjes, maar ze waren goed besteed en voor Amsterdam Amstel hebben de zakenman en ik onze gegevens uitgewisseld.

Na het interview reden de treinen nog steeds niet naar behoren. Dan maar even de stad in, naar Hoppe voor een borrel en een portie overheerlijke bitterballen. Er schuilt een heerlijke berusting in ‘overmacht’.

“Beschaafd biertje,” zei ik tegen de man naast me aan de bar die het populaire brouwsel uit een cola glaasje dronk. Hij was op stap met een goede vriend en na een aantal glazen aan de bar bij Hoppe moest ik toch echt even mee naar ’t Doktertje, de kleinste kroeg van Amsterdam, aldus de heren. Toen ik uiteindelijk ’s avonds om half negen – en vier whisky’s later – op het station kwam, reden de treinen nog steeds niet volgens schema, maar ik ben zonder al te veel vertraging toch nog thuisgekomen.

Ik heb me kostelijk vermaakt vrijdag. Ik heb nieuwe vrienden gemaakt en nieuwe zaken ontdekt. Creëer maar wat vaker chaos in Nederland, wat mij betreft, het brengt mensen dichter bij elkaar. Zoals iemand in de kroeg terecht opmerkte: “Ik ben benieuwd hoeveel baby’s er over negen maanden geboren worden.”