Schrijversvakschool Recycled #3

De derde opdracht in ons eerste jaar aan de Schrijversvakschool was een stukje te schrijven à la Martin Bril. We lazen een van zijn columns in de klas en bespraken hoe observerend hij was, hoe er eigenlijk niets gebeurde in dit verhaal, maar hoe hij een sfeer neerzette. Twee oude mensen op een bankje in een park, en wat voorbijgangers. Heel eenvoudig. Geen gedachten, alleen observaties. Ons huiswerk luidde dan ook: ga naar buiten, observeer, en geef een scène op papier weer.

Ik kocht een bundel, een verzameling columns van Martin Bril, met de titel: De zon schijnt. Het zouden opbeurende columns moeten zijn, maar dat vond ik ze niet allemaal. Waar ik al helemaal niet vrolijk van werd was de tekst op de achterkant: ‘Martin Brill (1959-2009)’. Hij is dood?! Ik woonde in de jaren van zijn ziekte en overlijden nog in New York en ik merk, af en toe, dat er een gat is ontstaan in mijn algemene kennis. Zoals dit, nu. Ik wist het niet. Ik werd er oprecht droevig van. Niet dat ik de man nou zo nauw aan mijn hart had liggen, maar vijftig jaar… verdorie.

Het stukje dat ik met jullie wil delen is niet mijn beste werk, maar het café waar het om gaat, het café waarvan ik dacht dat het nooit zou veranderen, is er ook niet meer, en de  scène die ik een jaar geleden heb geschreven, houdt me bezig. Het intrigeert me, zoals ik kan staren naar een foto van vóór een dramatische gebeurtenis. Zagen we het dan niet aankomen? Kan ik aanwijzingen vinden voor wat ik inmiddels weet dat komen gaat?

Dus, als een kleine hommage aan de mensen en de dingen die voorbij gaan, hier mijn vroege poging een moment vast te leggen op papier. Een scène die nooit meer zal kunnen plaatsvinden, maar dat wist ik toen nog niet.

Scène à la Martin Bril

Het is een koude, natte septembermiddag. De herfst is veel te vroeg gekomen, zoals visite die je wel verwacht, maar die een kwartier voor de afgesproken tijd op je stoep staat. Je bent er nog niet klaar voor.

De barman kijkt mistroostig uit het grote raam achter hem, over het plein. Een blad waait voorbij. Voor de man staat de grote, gietijzeren poffertjespan waar hij al honderdduizenden poffertjes op heeft gedraaid. De man staat hier al vijfendertig jaar; zijn hele werkende leven. De poffertjespan staat er nog veel langer.

Aan de leestafel zitten twee oude mannen de krant te lezen. Voor ieder staat een kop koffie, daartussen een stapel katernen. Het nieuws van vandaag op de grote hoop. De een eet zijn meegebrachte boterhammen uit een broodtrommel van vervaald geel plastic, de ander steekt net de laatste hap van een tosti in zijn mond. Kruimels van het witte brood blijven op zijn grijze baard achter.

Er komen mensen binnen, moeder en dochter, de barman groet ze hartelijk bij naam. Het tienermeisje bestelt een portie poffertjes, de moeder een broodje gehaktbal. Samen kijken ze naar een filmpje op de iPhone van de moeder. De twee oude mannen kijken op; het multimediale geluid steekt af tegen de serene stilte in deze bruine kroeg waar niet eens muziek wordt gedraaid. De moderne wereld is hier niet op zijn plaats.

Een hond ligt middenin de zaak. Het is al de zoveelste van hetzelfde ras, middelgroot met haar dat altijd voor de ogen hangt. Ik weet niet hoe deze heet. Het beestje dat luisterde naar de naam Misty is al weer twee honden geleden. Er verandert hier nauwelijks iets en daarom is er nog lang gesproken over het klassieke koffiezetapparaat dat een jaar geleden is vervangen door een monsterlijke machine die op de bar staat en een muur opwerpt tussen de barman en zijn clientèle. Het klassieke, zilverkleurige apparaat is als een kunstwerk aan de muur geschroefd, samen met tientallen foto’s, straatnaamborden, vaandels en kijkkastjes van de kunstenaar Cees die, toen hij nog leefde, hier ook elke dag zijn boterham met ontbijtkoek aan de leestafel kwam eten, op de plek waar nu de man met de broodtrommel zit. Hij heet ook Cees.

De tijd gaat hier trager dan buiten op het plein en als ik hier morgen weer langskom, lijkt er niets veranderd te zijn.

Sportschool typetjes

Sportschool typetjes. Heerlijk. Herkenbaar voor eenieder die naar de sportschool gaat, een lopend buffet voor elke antropoloog.

Voor de goede orde: minstens negentig procent van de leden bij mij op de sportschool zijn “gewoon” mensen, in allerlei prachtige variaties, tussen de 14 en de 88 jaar die het belangrijk vinden om te bewegen. Sommige vinden het oprecht fijn om te sporten, andere hebben er oprecht een hekel aan en het is vaak niet moeilijk te zien wie tot welke categorie behoort.

Maar er zijn een paar types die er uitspringen en dat is voor een schrijver echt smullen.

Zo hebben wij bijvoorbeeld The Bag Lady: Een vrouw die met grote regelmaat binnen schuifelt – sloft is misschien een beter woord – in een veel te grote grijze joggingbroek en compleet afgetrapte namaak-Ugg laarsjes. Een veel te grote trui hangt om haar lijf. Alles hangt, ook haar schouders. In haar hand heeft ze minstens drie zeer verkreukelde, veelvuldig gebruikte plastic tassen geklemd. Geen sporttas. Haar ogen zijn op de vloer gericht en zo schuifelt ze door de kleedkamer, naar de zaal, een tijdje op de loopband, en weer terug naar de kleedkamer. In mijn levendige fantasie is deze mevrouw stinkend rijk. Miljonair. Minstens. Misschien nog wel met een adellijke titel ook, gewoon omdat het mijn fantasie is en alles kan en omdat het me zo leuk lijkt.

De Spring-in-‘t-Veld is een mevrouw van niet-Nederlandse afkomst. Ik durf niet met zekerheid te zeggen wat haar geboorteland dan wel zou moeten zijn. Mongolië denk ik (ik bedoel echt Mongolië, dit is geen misplaatste grap). De vrouw is zo ontzettend hyper en vrolijk dat ze mij persoonlijk ma-te-loos irriteert! Mensen kunnen ook té vrolijk zijn, zeker op de sportschool. Ze staat te dansen op de crosstrainer en op de lopende band, te zingen en met haar armen te zwaaien. Ze slingert kirrend aan apparaten waar ze aan kan hangen. Ze springt, danst en zingt door de zaal. Ik heb begrepen dat ze een paar keer kanker overleefd heeft, dus ze heeft natuurlijk alle reden om zo uitbundig te genieten en de dood uit te lachen, maar het is af en toe wel erg vermoeiend om naar te kijken en te luisteren.

De Kreuner: Er zijn bodybuilders die met veel lawaai oefeningen doen waar de rest van ons helemaal niet zoveel lawaai bij hoeft te maken. Tot op zekere hoogte is daar helemaal niets mis mee; grote krachtsinspanningen, dan ontglipt je wel eens een kreet, ik begrijp het. Maar er zijn mannen die overdrijven, mannen waarbij een paar eenvoudige sit-ups mij al aan Oost-Europese porno doen denken. Ik heb begrepen dat de grootste kreuner inmiddels vriendelijk verzocht is zijn lidmaatschap op te zeggen. Sorry, maar daar moet ik erg hard om lachen.

We hebben De Prater waar ik persoonlijk altijd met een boogje omheen loop. Een aardige man die ik vanuit de verte begroet en vervolgens zo veel mogelijk ontwijk omdat hij vooral voor de gezelligheid lijkt te komen. Soms zie ik hem tegen een apparaat geleund staan, in gesprek met iemand. Als ik twintig minuten later van de loopband afstap, staat hij er nog. Deze keer gelukkig met een vrouw die precies hetzelfde doet bij andere mensen (lees: anderen mensen van het sporten afhouden). Ze hebben elkaar gevonden.

Dan hebben we het Voor de Sier type dat alleen maar voor de vorm naar de sportschool komt, lijkt het wel. Ik denk aan een mevrouw die verbaal erg aanwezig is een bepaalde les, maar halverwege weggaat (met veel doei-dag-ik-ga-gebaren naar de instructeur). Verder zie ik haar alleen in de ontspanningsruimte met koffie en een tijdschrift. Ja, dat telt natuurlijk niet.

De Phone Addicts irriteren mij (en veel anderen) behoorlijk; mensen die hun telefoon niet even een uurtje in de kleedkamer kunnen laten liggen. Mensen die op de loopband moeten bellen, of op de apparaten zitten te whatsappen terwijl de rest van ons ook graag dat apparaat zou willen gebruiken.

Verder kan ik me kostelijk vermaken met De Hork, een man die motorisch niet zo begaafd is. Dat wil zeggen; ik kan me vermaken met het kijken naar de mensen die naar hem kijken. Wanneer de man zijn oefeningen doet, krijgen de mensen om hem heen een pijnlijke grimas op hun gezicht. De manier waarop De Hork met veel overgave de apparaten bedient, moet zijn lichaam meer kwaad dan goed doen.

Maar hé! Alle beweging is beter dan op de bank zitten (met uitzondering misschien van die motorisch minder bedeelde meneer), dus typetje of niet; we zijn allemaal toch maar gewoon te vinden op de sportschool, dus: thumbs up!

 

Pensioneren

Veel mensen zijn jaloers op mijn baan, en zeker in een tijd dat zo veel mensen geen baan hebben, mag ik natuurlijk in mijn handjes knijpen, want laten we wel wezen: terwijl Nederland na één dag lente van schrik meteen weer natgeregend wordt, zit ik lekker met mijn aanzienlijke achterwerk op een bankje langs de haven van Faro, Portugal. Met gemak 23 graden in het zonnetje.

Daar staat dan wel tegenover dat ik in mijn eentje op dat bankje zit, alleen achter een glas wijn, alleen aan het avondeten en alleen aan het ontbijt. Dat is heus niet altijd leuk. Nou ja, boehoe, ik wil alleen maar even aangeven dat het ook echt geen vakantie is.

Ik had een directe vlucht vanaf Rotterdam The Hague Airport naar Faro, dat is ontzettend fijn! Met Transavia, dat is dan een beetje jammer. Hele vriendelijke bemanning, geen verkeerd woord daarover, maar het is wel een beetje proppen in zo’n vliegtuig. En erg streng met de bagage natuurlijk, maar dat weten we. Het meisje doet ook maar gewoon haar werk en uiteindelijk heeft ze me toch weer gematst, dus nogmaals: geen verkeerd woord over de mensen van Transavia. Ik ben gewoon te groot voor de Transavia vluchten. Zal ik het zo stellen?

Op de vlucht naar Faro ben ik in ieder geval een van de jongste. Vergrijsd Nederland trekt massaal de Algarve in, en geef ze eens ongelijk: zon, zee, hartelijke mensen, lekker eten, en goedkoop! Vriendelijke heren van in de zestig en in de zeventig nemen mij gemoedelijk op, een knipoog hier en daar. De vrouwen pakken boterhammen uit, lezen tijdschriften of spelen Candy Crush. Het stel dat naast mij in het vliegtuig zit, koopt een wijntje bij hun broodje zalm. Weer een knipoog.

Nadat ik, eenmaal in het prachtige, lieflijke Faro, een rondje heb gelopen en even het zonnetje heb meegepikt, haal ik wat te eten en te drinken bij de supermarkt. Er staat wel ‘supermercado’ op de gevel, maar ik overdrijf niet als ik zeg dat 90% van het oppervlak van de winkel is gevuld met drank. Het is dus een slijterij die ook wat kaas en nootjes verkoopt. De eigenaar van de winkel ontkurkt de fles witte wijn voor me, want een kurkentrekken heb ik niet bij me. Ik werk die avond, ik word erg productief van hotelkamers. Er is weinig anders te doen en TV kijken interesseert me niet.

’s Ochtends aan het ontbijt is het rustiger dan ik had verwacht. Ik ben natuurlijk zakentijden gewend, geen pensionado-tijden. Of misschien zijn ze al geweest en zijn ze weer even terug in bed gekropen. Heerlijk lijkt me dat, pensioneren.

De mannen die er zijn aan het ontbijt eten met concentratie, de vrouwen spelen Candy Crush op de tablet. Hetzelfde als thuis, denk ik dan, maar dan met betere temperaturen en een veel beter uitzicht. Een Engelse vrouw van eind zestig praat hard en met volle mond tegen haar man. Het is een onsmakelijk gezicht en gehoor, je hoort dat de broodkruimels in het rond vliegen.

Ik ga maar eens aan het werk. Nog 26 jaar tot aan mijn pensioen. Hoe zou het er hier dan uitzien? Dan zijn we met 9 miljard mensen op de planeet. Waar gaan we dan heen voor onze rust? De maan?

De Premier Inn

Ik zit weer in Londen, voor één nacht. Ik kom met mijn rugzakje aan in Londen in de avondspits en ervaar met afgrijzen de Londense metro op dit uur. Het heeft niets meer te maken met de gezapige, dromerige toestand van de vorige keer en alles met veel te dicht op elkaar gepakte lichamen in tunnels diep onder de grond.

Ik check in bij de Premier Inn, een relatief goedkoop hotel dicht bij kantoor, dicht bij King’s Cross station. Ik leg mijn spullen op mijn hotelkamer en ga op jacht naar iets te eten. Het is overal druk, de pubs zitten vol, het hamburgerrestaurant waar ik mijn zinnen op had gezet ook, dus loop ik weer terug naar het hotel en besluit wat te gaan eten in het restaurant van het hotel. Heel veel gezelliger dan een Van der Valk restaurant (oude stijl) ziet het er niet uit, maar het eten valt niet tegen. De bediening is in ieder geval erg vriendelijk en razendsnel. Alleen heb ik moeite hun binnensmondse Britse accent te verstaan, zeker met al het lawaai want ook hier is het druk.

‘Ik wil u graag laten weten dat het Happy Hour is, tot acht uur,’ zegt de uiterst correcte blonde vrouw in de bediening. Het is half acht. ‘Twee drankjes voor de prijs van één. Wilt u iets te drinken?’

‘Ja, een Chardonnay graag.’

‘Dat is dan twee Chardonnay.’

‘Huh?’

‘Water?’

‘Uh… Ja. Een fles water graag.’

‘En dat is dan twee flessen water.’

‘Uh… right.’

Alles wordt voor mij neergezet, twee volle glazen wijn, twee grote flessen water. Ik verberg één glas wijn achter de menukaart. Ik kijk naar mijn buurvrouw en zie dat zij gelukkig ook twee glazen wijn voor zich heeft staan.

‘Dit voelt een beetje vreemd, een beetje inhalig, vindt u ook niet?’ begin ik.

‘Ja,’ ze lacht. ‘Maar ja…We nemen het er maar van, nietwaar? Ik neem deze mee naar mijn kamer.’ Ze knikt naar het nog volle glas. Wanneer ze even later vertrekt, zeggen we in koor ‘geniet er van!’ en moeten er om lachen.

Schuin tegenover mij zitten zes Franse mannen aan een tafel. Dat ze Frans zijn, is niet te missen. Ze kennen de Fransen aan naburige tafeltjes ook. Bij elkaar een flinke groep dus. Ik kan niet verzinnen wat ze gemeen hebben, wat hen bindt. Ze zullen collega’s moeten zijn. De mogelijkheid familie of geliefden heb ik als ‘zeer onwaarschijnlijk’ afgestreept. Ze komen op mij ook niet over als een groep vrienden. Er is geen pijl op te trekken en doorgaans kan ik al snel een verhaal verzinnen bij de mensen die ik onderweg tegenkom, maar deze mannen…

Ik bestel een hamburger. Die komt snel en is te groot om goedgemanierd te kunnen eten. De zes Franse mannen kijken in toerbeurt toe hoe ik deze probeer te verorberen. Huh-huh-huh-huh! Ik kijk onverstoorbaar terug.

Voor mij zitten twee jonge Engelse mannen. Dit is niet de eerste keer dat ze hier eten, ze bestellen zonder op de kaart te kijken. De man die ik alleen op de rug zie, heeft opvallend grote, rode oren, van achteren gezien. Veel roder dan de overige huid die ik kan zien.

Achter me is een Engelse vrouw in gesprek, haar stem draagt ver en haar taalgebruik is aanstootgevend.

Ik ben een van de vier vrouwen die hier alleen aan een tafeltje zit. Met twee glazen wijn.

Iedereen zit met zijn smartphone aan tafel. Ik laat mijn vinger over mijn iPhone glijden. Niets.

‘Nee, geen toetje. Dank je,’ weet ik twee keer vol te houden tot de derde ober zonder het te vragen de dessertkaart op tafel legt.

Ah shit, doe maar een apple crumble met custard.

Morgen ga ik weer op dieet. Promise.

Anders overmorgen.

De Londense metro, een sfeerbeeld

Ik reis van London City Airport, met de DLR trein en de Northern line, naar King’s Cross station. Een kleine tas met het hoognodige voor twee dagen kantoor en één overnachting, staat tussen mijn benen. Adele zingt voor mij alleen via de kleine Apple oordopjes. De zon komt op. Het was vroeg vanochtend. Het afgelopen uur heb ik twee keer mogen beleven, maar ik lever het morgen weer in als ik het land uitga.

Wat lijkt op een jonge, ranke versie van Mr. Bean staat bij de deur en staart naar het glas, naar de reflectie van zijn benen. Hij prevelt, geluidloos. Zijn smalle, kleine linkerhand gesticuleert sierlijk en ingetogen. In zijn rechterhand houdt hij het handvat van zijn rolkoffer. Hij draagt een donker pak en versleten bruine schoenen. Zijn borstelige wenkbrauwen dansen op en neer in verwondering en in overreding. Het is, zonder twijfel, een bewogen pleidooi dat hij houdt. Hij moet nodig naar de kapper. Vooral het weerbarstige haar van zijn bakkenbaarden is te lang en geeft hem een waanzinnige uitstraling, dat in combinatie met zijn stille preek uiteraard.

Een man stapt in. Hij draagt een dikke beige mantel, de omvang van een bontmantel, maar dat is het niet. Hij draagt een bril waar Sir Elton John jaloers op zou zijn, een fel blauwe bolhoed en grote oorbellen in de vorm blauwe druiventrossen.

Sir Elton John staat naast Mr. Bean en ik vraag me af wie ik vreemder vind.

Tegenover mij kruipt een matig aantrekkelijk meisje dicht tegen haar bijzonder aantrekkelijke vriend aan terwijl ze mij aankijkt. Ik kijk alleen omdat ze naar mij kijkt, anders waren ze me niet opgevallen. Ze slaat haar armen om haar vriend heen. Ontmoet weer mijn blik. Hij omhelst haar. Hij heeft alleen ogen voor haar. Niemand anders. Haar verwijtende blik is nergens voor nodig.

The next stop is Bank, where this train will terminate…