Weet je nog…

De trein tussen Rotterdam en Dordrecht reed deze vrijdag wél. En wat voor een trein! Het was de trein naar Brussel van 13.08 uur, zo’n ouderwetse trein met gangpaden langs coupés voor zes personen. Met schuifdeuren, tapijt en stoffen bekleding.

Ik schuif de deur open naar de derde coupé waar ik langskom. Een meisje, met haar Apple laptop op het tafeltje bij het raam en haar witte Apple oordopjes in haar oren, lacht vriendelijk naar me. De man met grijze haren die aan dezelfde kant zit, maar dan bij de schuifdeur, glimlacht ook. Ik ga tegenover hen zitten, in het midden, zo hebben we alle drie ruimte om onze benen te strekken.

De man tegenover me kijkt nog een keer op, glimlacht weer. Ik glimlach aarzelend terug maar kijk hem vooral licht vragend aan. Afwachtend, alsof ik vermoed dat hij iets wil gaan zeggen. Hij kijkt snel weer terug naar zijn iPad mini.

Via het omroepsysteem worden we in drie talen gewaarschuwd voor het vaak aanwezig zijn van zakkenrollers op deze route. Ik voel even naar de iPod Touch in mijn ene jaszak en de iPhone 5s in de andere.

De trein zet zich in beweging. Ondanks de prominente aanwezigheid van Apple, ben ik al snel twintig jaar terug in de tijd. Studententijd in Breda, op en neer naar Dordrecht, niet zelden met deze trein, maar ook de nachttrein naar Parijs. Vooral die keer dat ik samen met een vriendin halsoverkop naar Parijs vertrokken ben, veel meer dan een schone onderbroek en een tandenborstel hadden we niet bij ons. Mijn vriendin kwam terug met een parelketting en bijpassende oorbellen. Gekregen van een romantische Fransman.

Met de nachttrein deden we er in die tijd minstens acht uur over om in Parijs te komen omdat we ’s nachts stilstonden bij de grensovergang naar Frankrijk. Dat had iets te maken met een andere breedte van het spoor waardoor er iets met het treinstel moest gebeuren, of met een andere machinist, hoe dan ook stonden we er lang stil. Ik herinner me vooral een ijskoude nacht in een stilstaande trein waarvan de verwarming het niet deed of uit stond. Wat een verademing toen de Thalys kwam.

Weet je nog, dat we mochten roken in de trein? Deze ouderwetse trein brengt allerlei beelden bij me naar boven. Dikke rookwolken in de coupé. Uitpuilende asbakjes in de stoelleuningen. De schrale geur die er een decennium nadat het was afgeschaft nog steeds niet uit was. Het was ontzettend smerig, maar gezellig was het altijd wel in de rookcoupé. Ik heb ook vier jaar in Rotterdam gestudeerd. En gerookt heb ik ook. Dan nam ik de trein van half acht ’s ochtends en de rookcoupé zat elke dag vol met Brabanders die elkaar kenden en standaard een potje kaartten in de trein.

Ach ja, dat waren nog eens tijden.

De trein rijdt Dordrecht binnen en ik sta op. De man met het grijze haar schuift de deur voor me open. Dat gebaar waardeer ik zeer en ik bedank hem dan ook vriendelijk. Apple heeft het menselijk contact nog niet volledig gesaboteerd.

Dublin

Wat zal ik je vertellen over mijn tripje naar Dublin? Zal ik je vertellen over de hyperactieve man die naast me in het vliegtuig zat en, minuten voor de landing, zijn telefoon aanzette zodat hij op Google Maps kon zien waar we waren?

Of zal ik je vertellen dat ik besloot de bus te nemen naar het centrum, Temple Bar, in plaats van een taxi, en dat de aantrekkelijke jongeman die mij het kaartje verkocht, stond te huppen achter zijn lessenaar buiten? Dat ik vroeg: ‘heb je het zo koud?’, dat hij zei: ‘verschrikkelijk’ en dat ik dacht dat ik hem best zou willen opwarmen, maar dat ik in plaats daarvan zei: ‘het betaalt de rekeningen, nietwaar?’ en dat hij zei: ‘ja, en het collegegeld’?

Zal ik je dan ook vertellen dat in de buurt van het centrum een man met een muts van nep bont dicht om de bus heenliep en op niet meer dan twintig centimeter afstand, slechts gescheiden door het glas, snel twee foto’s nam van het nietsvermoedende meisje voor mij en toen hard wegliep? Dat de vrouw naast mij verontwaardigd uitriep: ‘Zo, dat is nogal brutaal, nietwaar?’ Dat we de man, toen we weer wegreden, vlak naast een andere bus zagen staan en dat ik tegen mijn buurvrouw zei: ‘ik hoop dat het een wereldberoemde fotograaf is, want anders…’, dat zij zei: ‘ja, laten we hopen dat de foto’s straks als enorme billboards door de stad hangen’, en dat ik zei: ‘ja, of in het MoMa.’

Maar ik kan je natuurlijk ook vertellen over het hotel, midden in Temple Bar, waar een vriendelijk meisje mij ontving en dat ik haar zei dat het zo waaide buiten en dat ik overdreven voordeed hoe ik moeite had moeten doen mijn rokje laag te houden. Dat ze er hartelijk om moest lachen. Dat ik me verontschuldigde dat ik wat vroeg was, dat zij zei dat het geen enkel probleem was en dat ze Maria wel even zou bellen om te vragen welke kamers klaar waren. Dat ze Maria inderdaad belde en haar vroeg welke nummers ze kon vrijgeven en dat ik vervolgens drie minuten lang alleen maar hoorde: ‘Yes. Yes. Yes…’ terwijl ze de kamers aanklikte in het computersysteem. Dat ik haar wilde zeggen dat dat in ieder geval erg hoopvol klonk, maar het niet zei omdat ze bezig was. Dat ik ondertussen met fascinatie stond te kijken naar haar absurd lange wimpers, dat ik dacht dat die onmogelijk echt konden zijn en dat ik anders stik jaloers zou zijn, maar dat ik niet kon ontdekken of ze nep waren. Dat ik in discussie met mezelf stond of ik het haar zou vragen of niet, en dat ik besloot het niet te doen. Dat ik, met de sleutel in mijn hand, naar mijn kamer liep en mij afvroeg waarom toch zoveel kamermeisjes Maria heten.

Maar ik kan je ook gewoon vertellen dat ik nu op mijn hotelkamer zit, te verzinnen wat ik nu weer eens zal schrijven…

 

 

Vakantieliefde

Zoals je vorige week hebt kunnen lezen moest ik recentelijk naar Kaapstad voor een conferentie. Ik wilde een boek meenemen; niet te dik, vanwege het gewicht, maar ook niet zo dun dat ik het in één keer uit zou lezen.

Peinzend stond ik de avond voor mijn vertrek voor de boekenkast. De keuze uit nog ongelezen boeken is ruim, plus er zijn zat boeken die ik van plan ben te herlezen. Mijn vinger gleed langs de titels en mijn keuze viel op: ‘Mooi verhaal, een verrassende bundel Nederlandse verhalen’.

Ik sloeg het boek open, snoof de muffe boekengeur op, en daar stond het! Het hart met Pour Diana eronder. Tientallen boeken heb ik in de afgelopen jaren doorgebladerd, op zoek naar deze krabbel, vergeten in welk boek het stond. Ik slaakte een verrukte zucht – ‘Aaah… Gino’ – en droomde weg naar Parijs, iets meer dan twintig jaar geleden.

Pour DianaHet is 1994. Het boekje ‘Mooi verhaal’ is net uit en ik krijg het cadeau van Sinterklaas. Ik ben negentien jaar, bijna twintig, en ik ga de kerstvakantie met mijn moeder doorbrengen in Parijs. Via een reisbureau – want zo ging dat in die tijd – hebben we een hotelletje geboekt in het 9de arrondissement, Rue Richer. Ik weet het nog goed.

We komen ’s avonds aan met de trein en de metro, we hebben ingecheckt en we vragen aan de man achter de receptie of hij ons een restaurant in de buurt kan aanbevelen. We hebben trek, maar we zijn ook erg moe.

‘Hiernaast kunt u prima eten,’ zegt de man. We stappen het hotel uit. Twee passen verder is de ingang naar de bistro onder het hotel. Voor we naar binnen gaan bekijken we de menukaart die achter de ruit bevestigd is. De deur zwaait open.

‘Kom binnen, kom binnen,’ zegt een joviale man in het Frans. ‘Geen probleem,’ zegt hij er in het Nederlands achteraan, hij heeft ons snel geschat. We hebben weinig keuze, met open armen worden we naar binnen geleid en aan een tafeltje gezet. De man heet Gino en ziet er net zo Italiaans uit als zijn naam doet vermoeden (hoewel hij in Duitsland is opgegroeid, komen we later te weten). Hij bedient ons met een enthousiasme dat wij niet gewend zijn in Nederland. Hij maakt een praatje, spreekt een paar woorden Nederlands met ons en maakt grapjes. Hij is een clown, een entertainer en hij heeft de hele zaak in z’n broekzak. Kirrend van plezier zitten we aan ons tafeltje bij het raam.

De eigenaar staat achter de bar. De rijzige man doet me denken aan Marlon Brando, terwijl Gino, een vroege veertiger, op Al Pacino lijkt (misschien keek ik in die tijd iets te vaak naar The Godfather). Je moet weten dat ik mijn hele leven al hopeloos verliefd ben op Al Pacino. Tenminste, ik was hopeloos verliefd toen ik negentien was, nu ben ik veertig en is het slechts nog een sluimerende aandoening.

Parijs is koud en als snel is het de routine van mijn moeder en mij om ons aan het eind van de dag op te warmen bij Gino, met een warme chocomelk met een scheut Cointreau.

Gino kent ook het Nederlandse woord ‘prinsesje’ en al snel staan wij bij de bistro te boek als Prinsesje et Maman.

Een paar dagen later vraagt Gino of we het leuk zouden vinden om ergens wat te gaan drinken. Zijn collega Marcel gaat ook mee, ook al spreekt Marcel geen woord buiten de deur en kunnen we zijn Frans nauwelijks verstaan. Marcel heeft zijn oog op mij laten vallen, maar ik heb geen oog voor hem. Ik ben gecharmeerd van Gino. Swept off my feet door deze wervelwind met het gezicht van Al Pacino. En ik wind er geen doekjes om. Ook met negentien jaar was ik al een brutaaltje. L’enfant terrible.

Na sluitingstijd stappen we met z’n vieren bij Gino in de auto. Ik voorin, naast Gino, mijn moeder en Marcel op de achterbank.

‘Maar je bent nog zo jong,’ fluistert Gino als mijn moeder en Marcel even niet op ons letten.

‘Pff.. ik ben bijna twintig,’ protesteer ik. We hebben niets uitgesproken, maar Gino zou wel erg naïef zijn gebleken als hij mijn schaamteloos geflirt de afgelopen dagen niet zou hebben begrepen. We rijden naar de Champs-Élysées en drinken wat in een club daar. Marcel praat honderduit, maar we begrijpen hem niet en Gino moet alles vertalen. Onder de tafel zoekt mijn voet de zijne. Boven de tafel kijk ik hem veelbetekenend aan.

Gino zet eerst Marcel bij zijn huis af en rijdt ons dan terug naar het hotel. Mijn moeder loopt voorop en staat al binnen. Gino grijpt me beet en drukt me buiten tegen de muur. Hij begint me te zoenen.

‘Je maakt me helemaal gek,’ bijt hij me toe. ‘Gaan we morgen samen wat drinken? Jij en ik?’ Ik knik en glip het hotel in, achter mijn moeder aan.

De volgende dag, als we lunchen bij de bistro, roept Gino me apart.

‘Vind je het goed als ik een hotelkamer boek?’ Ik zeg hem dat ik dat inderdaad goed vind.

Die avond gaan we eerst wat drinken, we eten een crêpe aan de Boulevard Montmartre en keren weer terug naar het hotel. We duiken een andere kamer in en hebben een geweldige nacht samen.

‘Als je zwanger raakt, mag je het niet wegdoen,’ zegt hij op een gegeven moment. ‘Dan geef je mij de baby. Ok?’ Dat is een ongebruikelijk verzoek. Hij neemt mijn gezicht tussen zijn beide handen. ‘Beloof het me.’ Ik knik, voor zover dat gaat in zijn grip.

‘Ik beloof het,’ zeg ik. Maar gelukkig heb ik een dergelijk souvenir nooit meegenomen uit Parijs.

Gino en ik houden contact. Hij belt me een paar maanden later om me vertellen dat hij een eigen zaak heeft gekocht, vlak bij het hotel en de oude bistro. Natuurlijk ga ik langs. Op het prikbord naast de bar hangt een foto van ons drieën in de bistro. Gino, met een gulle lach, in het midden. Met zijn stevige armen om onze schouders heeft hij ons dicht tegen zich aangetrokken.

Vele maanden later kom ik nog een keer onverwachts langs met een vriendin. Hij is nog heel hartelijk, maar ik begrijp dat hij inmiddels een relatie heeft.

De volgende keer dat ik in Parijs ben en langsga, is hij verdwenen. Met de noorderzon vertrokken. Iets met de belasting. Mijn hart heeft hij meegenomen, maar nu heb ik het weer gevonden in ‘Mooi verhaal’.

Zombies

Ik ben in Zuid Afrika op het moment. Het is een lange vlucht (11 uur) van Amsterdam naar Johannesburg. Het vliegtuig zit vol zombies, ze dwalen door de cabine, op zoek naar een comfortabele plek en positie. Een U-vormig nekkussen rust op hun schouders, ze dragen trainingspakken, sokken en pantoffels. Ze slepen een deken achter zich aan. Ze lezen boeken en kijken films, ze eten uit verveling. Alles om zich maar thuis en gemakkelijk te voelen. En dan is dit nog de dagvlucht! De terugweg is een 11 uur durende nachtvlucht. Dat is pas echt angstaanjagend.

Ik slaap nauwelijks in een vliegtuig, dus ik zie ze: de bleke, grauwe, uitdrukkingsloze gezichten van mijn medepassagiers die ook niet kunnen slapen. We werpen jaloerse blikken op de mensen die wel liggen te ronken in hun stoel.

Ik land zondagavond in Johannesburg en word opgepikt door een taxi service. Altijd leuk als er iemand staat bij de uitgang met mijn naam op een stuk papier: iemand die op me wacht, al is het maar voor even en voor geld. Zijn naam is Ezekiel. Hij brengt me naar mijn hotel en Mary van het kleine boetiek hotel brengt me naar mijn kamer. Het is 23.00 uur. Om 5.30 komt mijn Zuid Afrikaanse collega me ophalen want we moeten 4 uur rijden naar een universiteit vlak bij de grens met Botswana. Op de universiteit houden we een presentatie van 2 uur en vervolgens rijden we weer 4 uur terug. Je ziet: tot nu toe druipt de glamour en het avontuur er vanaf.

De volgende twee dagen hebben we een beurs in een conferentiehotel. Dan zitten we hier opgesloten, ook voor het ontbijt, de lunch én het diner. Zet ons overal ter wereld neer, het maakt niet uit, het is allemaal hetzelfde. Zombies op de beurs zijn we. De mede-exposanten ken ik van conferenties in Israël, Turkije, Spanje, Engeland en ga zo maar door. Het zijn vluchtige, oppervlakkige vriendschappen die we hebben opgebouwd door de jaren heen.

Er is iets misgegaan met mijn registratie voor het hotel, er staat geen kamer op mijn naam. Nou komt alles wel weer goed, daar maak ik me nooit zo druk over, maar ik krijg waarschijnlijk wel een ‘reserve’ kamer toegewezen. Op de kamer ga ik alle laden en kasten langs, dat doe ik altijd, uit pure nieuwsgierigheid, kijken wat ik nu weer vind. Ik heb beet deze keer: in een van de laden tref ik twee plastic tassen aan, gevuld met pillen! Allerlei soorten pillen. Ik heb niet naar alle doosjes gekeken want om eerlijk te zijn wil ik mijn vingerafdrukken hier niet op hebben! Ik neem een foto, deel mijn verbazing op facebook en lever de tassen vervolgens in bij de receptive.

Pillen Zuid AfrikaDe scenario’s rond de pillen waar ik tot nu toe op ben gekomen, zijn:

  1. Ik stond op het punt om er ingeluisd te worden: Nederlandse opgepakt voor drugsbezit. Dat moet toch wel wat opbrengen.
  2. Iemand is nu verschrikkelijk hard toe aan medische hulp.
  3. Iemand die hier werkt is verslaafd en gebruikt deze kamer om zijn drugs te verstoppen en het te gebruiken.

Ik vrees het laatste, want als ik de verhalen mag geloven is het verslavingsprobleem in Zuid Afrika enorm. Zombies zijn het en ik heb ze gezien: mannen en vrouwen die in de krottenwijken wonen, verslaafd aan drank en/ of lijmsnuiven. Heel erg triest.

Hé … alle zombies nog aan toe, ik  had natuurlijk even moeten kijken of er slaappillen bij zaten voor de terugreis!! Verdorie!

Drie dagen in Baku – Dag 3

Op mijn derde dag in Baku geven Osman en ik de presentaties waar we voor gekomen zijn en sluiten ons bezoek af met een late lunch met een paar van onze klanten in een aparte kamer in een restaurant. Na de lunch leidt een van onze contactpersonen ons door de stad, te beginnen met een wandeling langs de kade want Baku is een havenstad aan de Kaspische Zee. Er is een landtong, een pier, met aan het einde Crystal Hall waar in 2012 het Eurovisie songfestival werd gehouden.

Vlammentorens in Baku, gezien vanaf de promenade
Vlammentorens in Baku, gezien vanaf de promenade

Wat ik al in een eerdere blogpost schreef: Baku is een mix tussen erg oud en erg modern. De meest opzienbarende architectuur kun je in Baku vinden, zoals drie torens die ’s avonds zo verlicht worden dat ze er uitzien als bewegende vlammen. Dit is een mooi symbool als je je bedenkt dat Azerbeidzjan letterlijk ‘Land van het vuur’ betekent.

Niet ver van de vlammentorens vind je de Laan van Martelaren, een begraafplaats en herdenkingsmonument aan Zwarte Januari of het Januaribloedbad: een militaire actie van de Sovjettroepen in de nacht voorafgaand aan 20 januari 1990 om een anti-Sovjet-opstand te onderdrukken. Het is confronterend om de rijen zwarte grafstenen te zien met op elke steen een gravure van de persoon die er begraven ligt, sommige slachtoffers waren nog geen twintig jaar oud.

Blog 03 - Laan van Martelaren in Baku 01        Blog 04 - Laan van Martelaren in Baku 02

We bezoeken ook het eeuwenoude, ommuurde stadscentrum, wat eeuwenlang een centraal punt op de Zijderoute was. We slenteren langs winkeltjes en drinken koffie in een klein, geïmproviseerd, plastic koffiezaakje en dan is het tijd voor ons om naar het vliegveld te gaan.

Om je (na mijn achteruitrijdende taxi) nog een idee te geven van het verkeer in Baku: Op weg naar het vliegveld zien we een bus op de snelweg stoppen en een paar mensen uitlaten. Ze klimmen over de vangrail en rennen richting hun bestemming aan de andere kant van de driebaansweg. Zo gaat dat.

Osman en ik zitten in een cafetaria te wachten tot we kunnen boarden als de stroom op het vliegveld uitvalt. Geen geruststellende ervaring. Ik vlieg via Moskou terug naar Amsterdam met Aeroflot – wat een drama. Krakkemikkig vliegtuig, geen alcohol aan boord, mensen die alvast hun koffer gaan pakken als we nog aan het landen zijn. Achter mij gaat een telefoon als we bijna bij de grond zijn en de man neemt de telefoon nog op ook. Het overstappen op Moskou zelf is ook geen prettige ervaring waar ik verder niet te veel woorden aan vuil wil maken, maar ik raad iedereen af om via Moskou te vliegen.

Ik zak opgelucht in mijn stoel in het KLM vliegtuig dat mij van Moskou naar Amsterdam brengt. Als ik opkijk zie ik vanuit mijn ooghoek een oud-collega in de stoel schuin achter me zitten. Wat is het toch een kleine wereld.

Saoedi-Arabië

Koning Abdullah van Saoedi-Arabië is vorige week overleden, dat las ik in het financieel dagblad en daarom wil ik deze week een klein verhaaltje over Saoedi-Arabië met jullie delen.

Het financieel dagblad schreef onder andere het volgende:

Koning Abdullah bin Abdul Aziz al-Saud was negentig en kampte al langer met gezondheidsproblemen […] Koning Abdullah nam in 2005 de troon over, maar was toen feitelijk al tien jaar aan de macht omdat zijn halfbroer koning Fahd was geveld door een beroerte. Abdullah werd gezien als een voorzichtige hervormer die tegen de wens van religieuze conservatieven de rol van vrouwen geleidelijk probeerde te verbeteren. Ook streefde hij ernaar de economie minder afhankelijk te maken van olie-opbrengsten.

Dit laatste was belangrijk: Koning Abdullah wilde een fundering leggen voor een economie gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en omdat ik bij een wetenschappelijke uitgever werk, mocht ik deel uitmaken van een delegatie die in 2011 naar Saoedi-Arabië vertrok om presentaties te geven aan drie verschillende universiteiten. De delegatie bestond uit drie vrouwen en drie mannen en de presentaties gingen over het publiceren van wetenschappelijke artikelen.

Een bezoek aan Saoedi-Arabië was een bijzondere ervaring, zeker omdat je het koninkrijk als toerist niet binnenkomt. Er worden alleen zakelijke visa afgegeven. Als vrouw moet je een abaya dragen (dat is een wijde jurk of jas over je kleding en een hoofddoek). Haren en hals mogen niet zichtbaar zijn, maar het gezicht wel.

Het is maart 2011 en we zijn in Jeddah. Het is vrijdagavond, wat gelijk staat aan onze zondagavond want het weekend in Saoedi-Arabië was op dat moment nog donderdag en vrijdag (inmiddels is het vastgesteld op vrijdag en zaterdag). We zijn uit eten geweest in een restaurant, wat nog niet zo vanzelfsprekend is als je misschien zou denken: vrouwen mogen niet overal naar binnen dus we moeten een restaurant vinden met een familieruimte.

De volgende dag, zaterdag, zouden we onze eerste presentatie geven, zondag zouden we naar Riyadh reizen waar we dan op maandag onze tweede presentatie zouden geven.

Die vrijdagavond, na het eten, nemen we taxi’s terug naar ons hotel en verbazen ons over de feeststemming die heerst op straat. Chauffeurs toeteren en mannen hangen uit rijdende auto’s met de nationale vlag in hun handen. Het lijkt erop alsof Saoedi-Arabië het WK voetbal gewonnen heeft.

Wanneer we terugkomen in het hotel, wacht onze plaatselijke contactpersoon ons op en legt uit wat er is gebeurd: de koning heeft een toespraak gehouden vanavond. In de buurlanden gaat het slecht en daar heerst ontevredenheid. De koning wil zijn mensen tevreden houden en heeft daarom nieuwe investeringen in het onderwijs en in de gezondheidszorg aangekondigd. Alle huishoudens zullen hier direct baat bij hebben. “Bovendien,” heeft hij in zijn toespraak gezegd, “verklaar ik morgen tot een nationale vrije dag.”

Boem. Het hele land morgen vrij omdat de koning dat zegt. Ongelooflijk!

Zo zal ik mij Koning Abdullah van Saoedi-Arabië altijd blijven herinneren: als de koning die op ‘zondag’ iedereen de volgende dag vrijgeeft.

@Koning Willem-Alexander: misschien ook een leuke stunt voor de Oranjes?

Overigens, na wat telefoontjes is de presentatie een dag opgeschoven en ons reisschema aangepast, dat gaat allemaal vrij soepel.

Saoedi-Arabië 01De volgende dag huren we een auto en gaan de bergen in. Onderweg neem ik deze foto vanuit de auto en die wilde ik jullie niet onthouden.

Drie dagen in Baku – Dag 2

Dag twee komt mijn collega uit Istanbul aan in Baku (omwille van zijn privacy noem ik mijn collega hier Osman), hij heeft een ander (lees: duurder) hotel geboekt dan ik. We hebben een eetafspraak. Ik wacht op Osman in de goed gevulde bar van zijn hotel en bewonder de levendige lobby met haar glazen liften en constante stroom mensen. Dit is wel wat anders dan mijn hotel. Het is hier groter, moderner, drukker.

“Heb je nootjes of iets dergelijks?” vraag ik aan de aantrekkelijke barman die goed Engels spreekt. Ik heb trek, en meer nog dan dat: ik zit verlegen om een praatje. Ik heb al bijna 24 uur niemand gezien of gesproken, in ieder geval niet iemand met genoeg kennis van de Engelse taal om een gesprek mee te kunnen voeren.

“Nee, geen nootjes,” antwoordt hij, “maar… wacht!” Hij heeft een idee en steekt er ook daadwerkelijk een vinger bij in de lucht. Hij komt terug met een Granny Smith appel. Ok, denk ik, ook lekker, maar ik krijg de appel niet zomaar overhandigd: hij neemt een groot keukenmes en snijdt de appel met grote zorgvuldigheid in steeds kleinere partjes. Hij verdwijnt en komt terug met een schoteltje. Als een ware chef-kok tilt hij de partjes met het mes van de snijplank en stalt ze uit op het schoteltje. Wauw, ok. Nog nooit heb ik een appel met zoveel zorg gepresenteerd gekregen. Maar hij is nog niet klaar. Hij loopt weg en komt terug met een zoutmolen. Zout?! Over mijn appel?! Mijn mond valt open. Ik ben stomverbaasd, maar het is lekker. Een zure appel met zout: weer wat nieuws geleerd. Een hotelkamer mag hier dan 400 EUR per nacht kosten, maar als ze zoveel aandacht besteden aan een appel, dan ben ik erg benieuwd naar de kamers.

Osman en ik gaan eten en komen daarna weer terug bij zijn hotel. Vanaf daar laten we een taxi mij weer terug naar mijn hotel brengen. De taxichauffeur spreekt geen Engels. Ik zie hem kijken en zoeken. Hij rijdt een paar keer een doodlopende weg in en keert weer om. Kortom, de beste man weet niet precies waar mijn hotel is of hoe hij daar moet komen. Hij belt iemand – ik vermoed een collega om aanwijzingen aan te vragen – en voert een uitermate geagiteerd gesprek met deze persoon.

Het is niet aangenaam om achterin een oude, rammelende auto te zitten met iemand die te geïrriteerd is om veilig te rijden. Iemand die je herhaaldelijk een straat inrijdt die lijkt op de straten in films waar mensen altijd vermoord worden of in ieder geval klappen krijgen.

We rijden inmiddels op een soort provinciale weg. Een driebaansweg, waar mensen ergens rond de 90 km/h rijden. Mijn chauffeur heeft een afslag gemist. Hij schreeuwt nu nog harder in de telefoon en remt af. Hij houdt de meest rechtse baan aan en rijdt vervolgens achteruit (!!) terug naar de afrit.

Als de chauffeur zijn arm over de leuning van de bijrijder stoel legt en langs mij heen door de achterruit kijkt terwijl hij achteruit rijdt, kan ik de drang om óók te kijken simpelweg niet weerstaan. Dus kijk ik achterom. Dat had ik beter niet doen. Ik kan een angstkreet bijna niet onderdrukken bij het zien van het aankomend verkeer. Ik draai me vliegensvlug weer om en doe een schietgebedje. Moet ik nog een bericht op mijn telefoon achterlaten voor mijn familie en vrienden? Heb ik daar nog tijd voor? Wat zal ik zeggen? Welke woorden van troost kan ik voor mijn moeder achterlaten? Dat het goed is? Het is niet goed! Ik wil nog niet dood!

Tegen de tijd dat ik deze gedachten heb geformuleerd en mijn leven aan me voorbij is geflitst, is het alweer voorbij en rijden we de afrit op, richting mijn hotel. Eenmaal op mijn kamer sms ik – nog stijf onder de adrenaline – iedereen die me dierbaar is.

Drie dagen in Baku – Dag 1

Hij houdt een vel papier omhoog met mijn naam er op. Ik knik kort naar hem en zigzag tussen de andere – opdringerige – mannen door die mij mee willen nemen.

“Diana?” vraagt hij voor de zekerheid.

“Ja”. Ik steek mijn hand uit. Hij schudt hem. Misschien had ik dat niet moeten doen, misschien is dat ongepast in deze cultuur, maar dat bedenk ik me te laat. Hij lijkt me niet ontzet. Sterker nog; hij lacht vriendelijk en oprecht. Het is een korte man van in de vijftig met een zonverweerde en -gebruinde huid die zijn tanden witter doen lijken dan dat ze in werkelijkheid zijn. Hij heeft kort grijs haar. Hij neemt de rolkoffer van me over en ik bedank hem als een dame: met zowel aangename verrassing als opluchting in mijn stem.

“Eerste keer in Baku?” vraagt hij.

“Ja”.

“Baku, hele mooie stad”, zegt hij trots. Ik ben niet erg spraakzaam. Er gebeurde veel bij de douane, ik ben de indrukken nog aan het verwerken. Voor mij ging de paspoortcontrole vrij vlot omdat een collega mijn visum in Nederland al had geregeld, maar er stonden lange rijen mensen achter dranghekken, mensen die het visum ter plekke zouden regelen. Een douanebeambte liep langs de mensen heen en weer. Hem werd hier en daar wat in zijn hand gestopt door mensen voor wie het proces vervolgens een stuk sneller ging.

De chauffeur betaalt zijn parkeerticket en zet er vervolgens flink de pas in. Hoewel ik een stuk langer ben, heb ik moeite hem bij te houden. Hij zigzagt tussen de auto’s door, maar staat dan ineens stil. Hij kijkt om zich heen en grijpt naar zijn kin.

“Hmm..” laat hij zich ontsnappen. Ik begrijp hieruit dat hij niet meer weet waar hij zijn auto heeft gelaten.

“Wacht, alstublieft”, zegt hij en ondersteunt het verzoek met een universeel gebaar – met beide handen – voor wachten.

Hij begint over de parkeerplaats te draven op zoek naar zijn auto, en daar sta ik dan: in Baku, in Azerbeidzjan op een koele avond in december. Alleen op een parkeerplaats. Mijn koffer heeft hij ook meegenomen, dus op hoop van zegen dan maar weer.

Gelukkig hoef ik niet lang te wachten.

“Hoe heet je?” vraag ik hem als we eenmaal in de auto zitten. Hij trekt een grimas. Zijn Engels is niet erg goed en dan is een onverwachte vraag heel vervelend.

“Ik heet Diana”, zeg ik terwijl ik naar mijzelf wijs. “En jij?” Zo klassiek, dit trucje. We passen het volgens mij al toe sinds de toren van Babel. Hij glimlacht weer. Gelukkig.

“Allahverdu”, antwoordt hij. Ik probeer het te herhalen. “Nee, Al-lah-ver-du”. Zo gaat de naam nog een paar keer over en weer.

“Dat betekent Allah geeft. God geeft.” zegt hij.

“Oh! Zoals Theodorus! Een geschenk van God”, roep ik enthousiast, maar dat is teveel Engels in een te rap tempo, dus ik herhaal alleen: “Geschenk van God” en glimlach dat ik hem begrijp.

“Geschenk van God.” Hij knikt.

We komen langs hypermoderne gebouwen. Baku is een fascinerende mix tussen heel oud en heel erg nieuw. Een oude moskee, naast de meest moderne architectuur die ik ooit heb gezien.

“Pardon,” begint hij steeds, “kijk! Nieuw congres centrum. Heel mooi.”

“Ja, heel mooi” zeg ik terwijl ik met oprechte interesse links en rechts kijk.

“Pardon, kijk. Nieuw gebouw. Heel mooi.” Wat voor een gebouw het is, vertelt hij er niet meer bij. “Baku, hele mooie stad” zegt hij keer op keer.

“Pardon, kijk! Nieuw gebouw. Heel mooi.” Ik beaam het elke keer weer en dat is de hele breedte en diepte van ons gesprek tijdens onze rit die 20 minuten duurt.

Allahverdu zet me af bij mijn hotel en we nemen afscheid. Vriendelijke man. Het hotel is ook nieuw, maar vooral niet hypermodern. Het ligt in een gebied buiten de stad wat nog ontwikkeld moet gaan worden. Zonder taxi kom ik nergens en het gebied nodigt absoluut niet uit voor een wandelingetje, maar het is hier goedkoop (ca 150 EUR per nacht in plaats van 400 EUR) en ik begrijp nu waarom.

Wanneer ik ben ingecheckt in mijn kamer hoop ik nog iets te kunnen eten. Het hotel lijkt uitgestorven en het restaurant is dat zeker. Er is niemand te zien en er is geen muziek. Omdat er stemmen uit de keuken komen – en omdat ik het bij de receptie gevraagd heb – ga ik er vanuit dat ze nog open zijn. Ik bekijk de kaart en kies een gerecht met kip. De ober vraagt wat ik wil drinken.

“Witte wijn”, zeg ik. Hij kijkt me niet begrijpend aan. “Wijn?” vraag ik minstens net zo verbaasd. Hoe kun je me nou niet begrijpen?! Universeel drankje, toch? Maar nee, geen herkenning op het gezicht van de jonge ober te bespeuren. “Wijn? .. Witte wijn? .. Rode wijn?” probeer ik… Nope. Ik blader door het menu en kijk of ik het zie staan, maar nee. Wel bier, cola, vodka, cognac, whisky, maar geen wijn. Nou moe. Dan bekijk ik de plaatjes en zie een fles en een wijnglas. Ik wijs het hoopvol aan. “Wijn!”

“Cognac!” zegt hij.

“Nee.. wijn!”

Chocolate in BakuHij knikt, maar ik ben nog niet overtuigd dat we elkaar begrijpen. Hij draait zich om en verdwijnt de keuken in. Op hoop van zegen dan maar weer. Toch komt hij terug met een hele fles witte wijn. Ik lach dankbaar en knik blij. Ja! Ja! Hij zet de fles op tafel. Een glas was ook goed geweest, maar kom maar op met die fles, ik ben er wel aan toe. Ook zet hij een schoteltje met stukken bittere chocolade neer. “Dank je wel..” zeg ik en kijk er  fronsend naar. Ik vind bittere chocolade heerlijk, maar als borrelhapje?!

Ik hoor ze praten in de keuken. Het schatje van de bediening is aan het oefenen met zijn collega: “Wilt .. u..  brood? Wilt u .. brood?” hoor ik hem telkens zeggen. Ik zit stilletjes te giechelen met mijn fles wijn en mijn schoteltje bittere chocolade.

Ssst, komt ie.

“Wilt u brood?” zegt hij in opperste concentratie. Ik kijk hem breed lachend aan.

“Ja. Heel graag.”

Schatje.

Na de maaltijd neem ik de rest van de wijn maar mee naar mijn kamer. Ik heb die avond geslapen als een Hollandse tulpenbol. Too much excitement for one day, zoals ze in Amerika plegen te zeggen.

Welkom

Een nieuw jaar gaat straks van start en met dit jaar ook mijn blog.

Wie ben ik, en wat mag je verwachten? Het laatste is makkelijker te beantwoorden: Je mag onder andere een column verwachten. Een column zonder een specifiek thema zoals mode of muziek. Ik ben vaak op reis, dus ik zal met regelmaat schrijven over dingen die mij onderweg gebeuren of opvallen. Anekdotes. Misschien dat ik af en toe een oud gedicht zal plaatsen, een recente foto, een brandende vraag, of een favoriet recept. Hoogstwaarschijnlijk zal ik vast een aantal stukken uit mijn boek plaatsen en dat brengt me bij wie ik ben:

Diana Albrink. Aangenaam. Toonbeeld van Hollands welvaren en heel hard op weg naar de 40 (een kwestie van weken).

Lang, lang geleden heb ik een papiertje meegekregen waarop staat dat ik International Marketing Manager ben en die ambitie streef ik op werkdagen na. Buiten kantooruren schrijf ik onder andere. In de loop van 2014 heb ik een manuscript afgerond met de titel: New York in 40 dates. Het boek wordt in het voorjaar van 2015 uitgegeven door Singel Uitgevers. Dat is de planning. Via deze site kun je het proces stap voor stap volgen, maar ik wil mezelf hier – middels een wekelijks stukje – alvast aan je voorstellen en je een voorproefje geven van het boek dat straks in de boekhandel ligt.

Alvast een goede jaarwisseling!

Liefs,

Diana