Lekker behandelbaar

Maandag lag ik op de stoel bij de tandarts voor mijn halfjaarlijkse controle. Niet dat er nog veel te doen viel want recentelijk heeft hij, Ton de Tandarts, al mijn vullingen vervangen. Ik kan er voorlopig wel weer even tegen en ik stond dan ook binnen twee minuten weer buiten.

‘Goed gedaan,’ zei hij.

‘Ja, nee, jij!’

‘Ach,’ zei hij.

‘Teamwork,’ zei ik uiteindelijk en wenste hem vast fijne feestdagen.

Ik vind het niet erg om naar de tandarts te gaan. Sterker nog, ik ga liever naar de tandarts dan naar de huisarts, want wat bij de tandarts slecht nieuws is, valt meestal nog wel te repareren. Slecht nieuws bij de huisarts heeft meestal een langer staartje. Bovendien heb ik ook altijd hele leuke tandartsen gehad en dat scheelt natuurlijk ook.

Ik begon als tiener, na een aantal verhuizingen, bij Paul. Hij had een kunstwerk aan het plafond, boven de stoel, en hij vierde zijn veertigste verjaardag in de horecazaak waar ik destijds werkte, samen met twee bevriende tandartsen die ook veertig werden dat jaar. Sindsdien zei hij, wanneer ik binnenkwam, heel nadrukkelijk en zangerig “Die-A-na”, waarop ik hem vorsend aankeek en antwoordde met een veelbetekenende “Paul…” Het was een wild feestje geweest.

Ooit lag ik in zijn stoel, zwijgend controleerde hij mijn gebit. Uit de radio klonk een interview waarin het belang van geur in de aantrekkingskracht ter sprake werd gebracht. Paul stopte met waar hij mee bezig was en snuffelde aan me, zonder een woord te zeggen. Zo’n geval van perfecte timing.

In New York had ik een tandarts, Shaun, die wel wat weg had van Arnold Schwarzenegger, maar dan met flaporen en werkelijk stralend witte tanden. Deze tandarts was, net als Schwarzenegger, heel erg gespierd maar wilde mij niet in een donker steegje tegenkomen, zei hij. Shaun vond mij namelijk een heel stoer wijf omdat ik nooit verdoving wilde. Als hij ging boren en ik ook maar een pink bewoog, stopte hij meteen. “Gaat het?” vroeg hij dan gespannen, terwijl ik heel ontspannen in de stoel lag, ogen gesloten, handen gevouwen op mijn buik.

“Jahaa, doe nou maar,” zei ik dan. Ik heb nog nooit verdoving gekregen of gevraagd bij de tandarts en daar snapte Shaun helemaal niets van.

Toen ik terugkwam uit Amerika was Pauls praktijk flink gegroeid. Hij liep tussen drie of vier behandelkamers, kwam even gedag zeggen, keek even, maar verder deed een jongedame met een Spaans accent het meeste werk. Daar was ik op een dag klaar mee. Om precies te zijn op de dag dat hij, na ons begroetingsritueel, zich over me heen boog en zei: ‘Ja, dat moet allemaal vervangen worden.’ Hij had wel gelijk, maar ik vond het erg onpersoonlijk geworden en dus ben ik overgestapt naar Ton. Die was het wel met Paul eens dat de vullingen vervangen moest worden, maar Ton zou dat in ieder geval zelf gaan doen.

Ton de Tandarts is heel persoonlijk en van de oude stempel en daar hou ik van. Een lange, aantrekkelijke man. Zijn leeftijd durf ik niet te schatten, maar hij gaat al even mee. Hij gebruikt, voor zover ik weet, geen mondkapje en dat vind ik persoonlijk wel zo prettig. Uiteraard ben ik een groot voorstander van schoon en fris, maar het hoeft niet steriel te zijn. Ik ben niet vies van de mensen die ik aardig vind. Iemand wel of niet mogen, wordt voor mij ook heel erg bepaald door lichamelijke chemie, maar dat terzijde. Dat is weer een heel verhaal op zich. Ik voel me in ieder geval erg op mijn gemak bij mijn tandarts en dat is wel belangrijk. Zeker bij de mijne.

In vier keer heeft hij de vullingen vervangen. Linksonder, rechtsonder, linksboven en rechtsboven. Ton is niet zachtzinnig en trekt me stevig tegen zijn buik aan als hij aan het werk is. Hij lijkt te vergeten dat het gebit in een levend hoofd zit, dat het hoofd aan een mens zit, maar ik lig gedwee in de stoel, vertrouw de man en geef me graag aan hem over. Ik vind het eerlijk gezegd wel prettig, iemand die je stevig vasthoudt als hij je pijn dreigt te doen. Het werkt troostend. Zouden ze bij de bloedbank ook moeten doen; een stevige knuffel als ze die dikke naald erin zetten.

Eerder dit jaar, na de laatste vervanging, liet hij me dan eindelijk los.

‘Zo,’ zei hij tevreden. ‘Dat ging goed.’

‘Nou, fijn,’ zei ik, alsof we deze exercitie voor hem deden en niet voor mij.

‘Je bent ook zo lekker behandelbaar.’

Ik schoot in de lach.

Toen ik even later bij mijn fiets stond, moest ik iemand appen en dit heuglijke feit delen; ik was er eigenlijk wel een beetje trots op. Ik ben lekker behandelbaar. Nou, die kan ik mooi in m’n zak steken.

 

Lachen

Lachende mensen zijn natuurlijk fijn om naar te luisteren, maar het is ook een verwonderlijk fenomeen. Dan doel ik niet op het sporadisch lachen om een goede grap, maar op het feit dat sommige mensen vrijwel constant lachen. Mensen bij wie elke zin begint of eindigt met een lachje of een giechel.

Ik ken iemand, Cees, die inderdaad elke zin afsluit met een gulle glimlach en een giechel. Aan deze hardnekkige gewoonte heeft hij de verterende bijnaam ‘Ceessie (op z’n Dordts) Giechel’ te danken. Iedereen in de binnenstad van Dordrecht weet meteen over wie je het hebt.

Vroeger deed ik dat trouwens ook, bij elke zin giechelen. Bovendien riep ik na elke uitspraak: ‘Geintje! Geintje!’ Want dan kon ik het meteen weer terugnemen, mocht het nodig blijken. Ik was niet verlegen, maar wel onzeker. Later – nadat ik op mijn hinderlijke stopwoordje was aangesproken – riep ik niet meer dat het een grapje was, maar praatte ik gewoon heel erg zacht. Dan moest ik alles twee keer zeggen, kon ik mijn opmerking eerst even uitproberen en altijd nog zeggen; ‘Nee, laat maar’ als het bij nader inzien toch niet zo noemenswaardig was.

Ik praat helemaal niet zo graag eigenlijk, ik schrijf liever, en nu doet mijn stem het soms helemaal niet meer. Spanning, is mij verteld, dat slaat op de keel. Hard lachen zou dan wel erg goed zijn, want het is ook een manier om spanning kwijt te raken. En zouden al die mensen die lachen na elke zin dat doen omdat ze het eigenlijk heel spannend vinden om iets hardop te zeggen?

Zo zat ik een paar weken geleden in een – voor mij – redelijk spannend gesprek. Direct daarna sprak ik een kennis aan de telefoon en hij zei halverwege: ‘Ik ben vandaag wel heel erg grappig, geloof ik.’ Ik moest inderdaad overdreven lachen, als een verliefde puber giechelde ik om elke opmerking. Heel gênant voor een vrouw van in de veertig, kan ik je vertellen. Het was waarschijnlijk, bedacht ik me later, om de spanning van het gesprek van even daarvoor kwijt te raken. Lachen werkt namelijk erg bevrijdend. Lachtherapie is dan ook echt ‘een ding’. Ik verzin het niet. Een vluchtige zoektocht op Google levert al wat eenvoudige tips op, bijvoorbeeld van Gezondheidsnet, plus een scala aan vermakelijke video’s op YouTube waarvan een van de leukste deze actie van Coca Cola is. Probeer maar eens niet mee te lachen. Lukt je niet.

Na een herseninfarct kunnen er vreemde veranderingen plaatsvinden, zo ken ik iemand die bij vlagen – en uit het niets – agressief wordt sinds het infarct, en een ander die heel emotioneel wordt. Maar ik ken ook iemand die mij vertelde dat hij sinds zijn infarct met enige regelmaat de slappe lach krijgt. Zomaar, om vrijwel niets. Alsof het herseninfarct een ontspannings-ventiel forceert, in zijn geval gelukkig niet in de vorm van agressie of tranen, maar van lachtherapie. Met recht een geluk bij een ongeluk.

Zal aan je denken

Leuk hoor, die spaaracties van Albert Heijn. De moestuintjes waren dan wel niet aan mij besteed, maar met de Dinokaartjes kon ik helemaal de blits maken. Bij de uitgang stond er altijd wel een kind bij het bord “Hier mag je om Dino plaatjes vragen”. Daar liep ik dan met een grote grijns op af, de plaatjes nog even aan het zicht onttrokken, en dan: ‘Tadaa, kijk ‘s?!’

De grote ogen van een kind dat niet kan geloven dat iemand ze inderdaad Dinoplaatjes geeft, gewoon zomaar, omdat hij of zij bij dat bord staat. Heerlijk.

Van de restaurantzegels kan ik ook erg genieten. Ik spaar ze niet, maar ik vraag standaard aan de persoon achter mij: ‘spaart ú misschien restaurantzegels?’

Soms krijg je geen sjoege, maar vaker is het aanleiding tot een klein praatje. Heel soms tot een heel verhaal over dat ze laatst uit eten zijn geweest en dat ze de zegels hebben ingeruild, waar dat was, wat ze hebben gegeten en hoe lekker dat wel niet was… [adem]… maar meestal krijg ik een blij verraste blik.

‘Nou, ja, eigenlijk wel. Dank je wel.’ De kassière geeft de zegels door, de persoon in kwestie houdt ze omhoog en zegt: ‘Zal aan je denken!’

Leuk toch? Dan loop ik met een glimlach de supermarkt uit.

Ik heb ook lol in het zien van de lichte verbazing van mensen over het feit dat 1) iemand ze spontaan aanspreekt en 2) iemand er aan denkt dat zij misschien wel de zegels, plaatjes of moestuintjes zouden willen hebben.

Van de week stond ik weer af te rekenen en keek al met een schuin oog naar de vrouw achter mij.

‘Spaart u vershoudzegels?’ vraagt de jongen achter de kassa. Pepijn staat er op zijn naamplaatje.

‘De wat?’ vraag ik.

‘Vershoudzegels.’

Ik slik, kijk nogmaals naar de vrouw achter mij. ‘Spaart ú misschien vershoudzegels?’ we kijken elkaar aan.

‘Pardon?’ vraagt ze.

‘Vershoudzegels,’ antwoordt Pepijn.

De vrouw schudt langzaam haar hoofd.

Ik sla deze actie even over denk ik.

 

 

Helemaal zelf gemaakt!

Weer een andere ‘voedingsleer’ kwam ter sprake; een nieuwe dieetgoeroe (ik weet niet wie, ik noem hem even Bob) zei dat je alleen nog maar moest eten wat je helemaal zelf maakt, from scratch zoals de Amerikanen zeggen.

Als we eigenwijs willen zijn dan kunnen we vragen: als je de tijd hebt om elke dag een appeltaart te bakken, dan mag je die dus ook opeten?! En bijvoorbeeld boter? Moet ik dat dan ook zelf maken? Beetje flauw natuurlijk; het gaat erom dat er zoveel verborgen suikers in je eten zitten dat je er heel erg droevig van wordt als je erover nadenkt. In brood zit bijvoorbeeld vaak suiker. Boe!

Het leuke is dat verbazend veel dingen helemaal niet zo moeilijk zijn om zelf te maken of veel tijd kosten. Neem nou mayonaise. Zo gepiept eigenlijk. Of brood. Ik was aan het worstelen met recepten die moesten rijzen, of met een zuurdesembasis die ik als een tamagotchi zorgvuldig moest voeden, maar no more! Ik heb de prachtige eenvoud van Irish Soda Bread ontdekt en binnen een uur heb ik een ovenvers brood op tafel staan. Die mag ik van Bob dan ook zelf opeten. Niet te vaak natuurlijk, want het blijven koolhydraten en die worden door je lichaam heel snel omgezet in suikers. Door de suiker piekt je glucose en door de glucose wordt energie in rap tempo omgezet in vet, etc. Maar als je dan toch af en toe brood eet, probeer dit recept een keer. Simpeler kan het niet.

Het origineel van dit recept staat op de website van Paul Hollywood.


Irish Soda Bread

Ingrediënten:

250 gram bloem (wit meel)

250 gram volkorenmeel (Meer over meel en bloem vind je op bijvoorbeeld smulweb)

1 eetlepel zout

1 eetlepel baking soda / soda-bicarbonaat (Meer over gist, bakpoeder en baking soda op smulweb)

400 ml karnemelk

(Als ik alleen ben maak ik het brood met de helft van alle ingrediënten en een iets kortere baktijd, dan heb ik voldoende brood voor de hele dag. Het recept zoals hier staat is voldoende voor brood bij de maaltijd of vooraf voor 4 personen.)

  1. Verwarm de oven op 200 graden of gasovenstand 6. Bedek een ovenrooster met bakpapier.
  2. Doe de bloem, het volkorenmeel, het zout en de soda-bicarbonaat in een kom en mix ze goed door elkaar. (Ik heb biologisch tarwebloem gekocht en voor het volkorenmeel experimenteer met tarwe, haver, rogge, spelt, enzovoort. Ik koop de hele granen en maal ze tot meel in de nutribullet op het moment dat ik het brood ga maken. Niet nodig, maar wel leuk!)
  3. Maak een putje in het midden en giet ongeveer de helft van de karnemelk erin. Schep, met je vingers of met een spatel, het meel in de karnemelk en blijf de rest van de karnemelk toevoegen tot alle meel is opgenomen en je een redelijk stevig, kleverig deeg over hebt gehouden. Misschien heb je niet alle karnemelk nodig, dat ligt aan het soort meel dat je gebruikt.
  4. Leg het deeg op een met meel bestrooid oppervlak en vorm het tot een bal, maak het wat platter met de palm van je hand. Leg het daarna op het bakpapier. Het is belangrijk dat je redelijk snel werkt, want de karnemelk reageert vrijwel meteen met de soda-bicarbonaat.
  5. Kerf met een mes een kruis in het deeg, tot halverwege het deeg. Bestrooi het deeg met een wat meel.
  6. Bak het brood voor 30 minuten in het midden van de oven, tot het bruin is en het hol klinkt als je op de bodem klopt. Laat het afkoelen op een rek. Eet het dezelfde dag of toast het de volgende dag.

Enjoy!

Filmbuffet

Ik ben om. Geen geld eigenlijk; negentien euro per maand. Voor dat geld mag ik zo vaak naar de film in Cineville-theaters als ik wil en kan. Ik heb het over de Cinevillepas.

LantarenVenster in Rotterdam is bijvoorbeeld een Cineville-theater, en EYE in Amsterdam. In beide steden ben ik de rest van het jaar wekelijks, dus ik hoop het te kunnen combineren met school op zaterdag bijvoorbeeld. Bovendien is The Movies in Dordrecht een Cineville-theater en daar loop ik dan in m’n badstof huispak naar toe. Bij wijze van spreken natuurlijk. Katoen is veel fijner.

Ik had al eens met een schuin oog naar de Cineville-pas aanbieding gekeken, maar na het zien van ‘Absolutely Fabulous’ vorige week, en de trailers van alle films die ik óók wilde zien, heb ik dan eindelijk de knoop doorgehakt en meteen de volgende dag de pas besteld. Via de email kreeg ik een tijdelijke pas die ik meteen kon gebruiken en dat hebben ze geweten ook.

Inmiddels heb ik al gezien: ‘The Man Who Knew Infinity’ met Jeremy Irons. Hij is een van de twee redenen waarom ik deze film moest zien. Ik ben namelijk heimelijk verliefd op deze acteur sinds ik de vrij erotische film ‘Damage’ heb gezien. Jeremy Irons speelt hierin een statige minister die zich compleet verliest in de verloofde van zijn zoon. De verloofde wordt gespeeld door de o zo sensuele Juliette Binoche. ‘Damage’ heeft twintig jaar geleden een grote indruk op mij gemaakt, met name het moment waarop Juliette Binoche Jeremy Irons aankijkt en zegt: “Damaged people are dangerous. They know they can survive.”

De tweede reden waarom ik ‘The Man Who Knew Infinity’ wilde zien was omdat ik – hoe onwaarschijnlijk dat ook mag klinken – wist wie Srinivasa Ramanujan was vanwege mijn werk bij de academische uitgever. Ik heb in het verleden een marketing campagne opgezet rondom de publicaties van deze Indiase wiskundige.

Mooie film, maar laat Jeremy Irons praten en ik word vanzelf helemaal week. Dat is bijna net zo fijn als de stem van Sean Connery.

De volgende dag ben ik naar ‘The BFG’ gegaan, de Grote Vriendelijke Reus, in 3D. Nee. Jammer. Ik ben een grote fan van Roald Dahl en het lukt filmmakers, zelfs de grote Steven Spielberg, maar heel zelden om een boek goed te verfilmen. Ik irriteer me er aan als de film van het originele verhaal afwijkt. Als ik de Cinevillepas niet had gehad, was ik bij voorbaat niet gegaan omdat ik hier al bang voor was. Sorry Steven.

De dag erna ben ik gaan zitten voor ‘The Red Turtle’, een lange animatiefilm (de lengte is opzienbarend voor dit genre). Een sprookje. Geen gesproken woord. Mooie film en heel verfrissend zo’n verhaal zonder dialogen.

Dan: ‘The Family Fang’ met Nicole Kidman (blijft zonde, de plastische chirurgie), Jason Bateman (Oh, hello hotness, waarom ben je mij nooit eerder opgevallen?! We hebben dezelfde verjaardag, we zijn voor elkaar bestemd, Jason. Bel me.) en Christopher Walken.

Een vermakelijke film, met een apart verhaal waarin Nicole Kidman en Jason Bateman broer en zus spelen. Ze zijn de inmiddels volwassen kinderen van een kunstenaars echtpaar dat bekend staat om hun ‘performance art’ of ‘practical jokes’ waar de kinderen dan deel van uitmaakten. De ouders worden vermist, de vraag is: is dit in scène gezet of is het echt.

Tot zo ver wat ik in korte tijd gezien heb. Op het programma staan nog: ‘Elle’ van Paul Verhoeven, de Zweedse komedie ‘Een man die Ove heet’, ‘Café Society’ van Woody Allen, ‘The Secret Life of Pets’ als ik de Engels gesproken versie kan zien en ‘High Rise’ met… Jeremy Irons!

Het is een all-you-can-see filmbuffet en ik ga me compleet verzadigen deze herfstachtige zomer. Ik vermaak me wel. Samen met mijn museumjaarkaart en mijn pasje voor de sportschool hoeven jullie van mij voorlopig geen kattenkwaad meer te verwachten.

Schrijversvakschool Recycled #3

De derde opdracht in ons eerste jaar aan de Schrijversvakschool was een stukje te schrijven à la Martin Bril. We lazen een van zijn columns in de klas en bespraken hoe observerend hij was, hoe er eigenlijk niets gebeurde in dit verhaal, maar hoe hij een sfeer neerzette. Twee oude mensen op een bankje in een park, en wat voorbijgangers. Heel eenvoudig. Geen gedachten, alleen observaties. Ons huiswerk luidde dan ook: ga naar buiten, observeer, en geef een scène op papier weer.

Ik kocht een bundel, een verzameling columns van Martin Bril, met de titel: De zon schijnt. Het zouden opbeurende columns moeten zijn, maar dat vond ik ze niet allemaal. Waar ik al helemaal niet vrolijk van werd was de tekst op de achterkant: ‘Martin Brill (1959-2009)’. Hij is dood?! Ik woonde in de jaren van zijn ziekte en overlijden nog in New York en ik merk, af en toe, dat er een gat is ontstaan in mijn algemene kennis. Zoals dit, nu. Ik wist het niet. Ik werd er oprecht droevig van. Niet dat ik de man nou zo nauw aan mijn hart had liggen, maar vijftig jaar… verdorie.

Het stukje dat ik met jullie wil delen is niet mijn beste werk, maar het café waar het om gaat, het café waarvan ik dacht dat het nooit zou veranderen, is er ook niet meer, en de  scène die ik een jaar geleden heb geschreven, houdt me bezig. Het intrigeert me, zoals ik kan staren naar een foto van vóór een dramatische gebeurtenis. Zagen we het dan niet aankomen? Kan ik aanwijzingen vinden voor wat ik inmiddels weet dat komen gaat?

Dus, als een kleine hommage aan de mensen en de dingen die voorbij gaan, hier mijn vroege poging een moment vast te leggen op papier. Een scène die nooit meer zal kunnen plaatsvinden, maar dat wist ik toen nog niet.

Scène à la Martin Bril

Het is een koude, natte septembermiddag. De herfst is veel te vroeg gekomen, zoals visite die je wel verwacht, maar die een kwartier voor de afgesproken tijd op je stoep staat. Je bent er nog niet klaar voor.

De barman kijkt mistroostig uit het grote raam achter hem, over het plein. Een blad waait voorbij. Voor de man staat de grote, gietijzeren poffertjespan waar hij al honderdduizenden poffertjes op heeft gedraaid. De man staat hier al vijfendertig jaar; zijn hele werkende leven. De poffertjespan staat er nog veel langer.

Aan de leestafel zitten twee oude mannen de krant te lezen. Voor ieder staat een kop koffie, daartussen een stapel katernen. Het nieuws van vandaag op de grote hoop. De een eet zijn meegebrachte boterhammen uit een broodtrommel van vervaald geel plastic, de ander steekt net de laatste hap van een tosti in zijn mond. Kruimels van het witte brood blijven op zijn grijze baard achter.

Er komen mensen binnen, moeder en dochter, de barman groet ze hartelijk bij naam. Het tienermeisje bestelt een portie poffertjes, de moeder een broodje gehaktbal. Samen kijken ze naar een filmpje op de iPhone van de moeder. De twee oude mannen kijken op; het multimediale geluid steekt af tegen de serene stilte in deze bruine kroeg waar niet eens muziek wordt gedraaid. De moderne wereld is hier niet op zijn plaats.

Een hond ligt middenin de zaak. Het is al de zoveelste van hetzelfde ras, middelgroot met haar dat altijd voor de ogen hangt. Ik weet niet hoe deze heet. Het beestje dat luisterde naar de naam Misty is al weer twee honden geleden. Er verandert hier nauwelijks iets en daarom is er nog lang gesproken over het klassieke koffiezetapparaat dat een jaar geleden is vervangen door een monsterlijke machine die op de bar staat en een muur opwerpt tussen de barman en zijn clientèle. Het klassieke, zilverkleurige apparaat is als een kunstwerk aan de muur geschroefd, samen met tientallen foto’s, straatnaamborden, vaandels en kijkkastjes van de kunstenaar Cees die, toen hij nog leefde, hier ook elke dag zijn boterham met ontbijtkoek aan de leestafel kwam eten, op de plek waar nu de man met de broodtrommel zit. Hij heet ook Cees.

De tijd gaat hier trager dan buiten op het plein en als ik hier morgen weer langskom, lijkt er niets veranderd te zijn.

Comfort food

De dames (sorry heren) zullen zich herkennen in de beschamende vreetkick die steevast ‘de dagen van de maand’ aankondigen. Aangewakkerd door hormonen ben ik persoonlijk twee of drie dagen nóg bodemlozer – als het gaat om voedsel – dan alle andere dagen.

Ik bemerk wel dat ik steeds vaker hele specifieke behoeften krijg, misschien heeft dat dan met leeftijd te maken. Laatst was het een Greenfield burger, een bepaald type burger van Iers rundvlees, dat bij Albert Heijn te koop is. Ik had verder geen boodschappen nodig, maar ik moest en zou dat stuk vlees. Nu. Dus op naar de supermarkt.

In het schap liggen alle variaties van de burger – met tomaat, met jalapeño pepers, tandoori – maar geen gewone burger en die wil ik. Niets anders. Die doe ik dan in de grillpan, broodje erbij, en een salade. Ik proef het sappige vlees al, en hoe de sappen eruit lopen als ik een hap neem en het brood verzadigen. Het Ierse rundvlees dat ondanks het label ‘mager’ nog altijd glimt en sijpelt van heerlijkheid.

Ik klamp de eerste vakkenvuller aan. Hij ziet me vanuit zijn ooghoek aankomen, legt zijn verpakkingen met groente neer, zucht onhoorbaar, forceert een vriendelijke glimlach en kijkt mij afwachtend aan. Ik begrijp dat hij van de groente is, niet van het vlees, maar ik zie zo snel even niemand anders. De wanhoop in mijn stem heeft een snaar geraakt bij de scholier, hij komt het schap zelf inspecteren. ‘Achter? Liggen er achter nog?’ probeer ik.

‘Mijn collega is het vlees halen,’ stottert de jongeman. Zo’n vrouw van in de veertig met zo’n prangende behoefte aan vlees wordt hem net iets teveel. Licht raak ik zijn bovenarm aan. ‘Dan kom ik zo nog wel even terug.’ Hij knikt en keert terug naar zijn snoeptomaatjes.

Ik maak een rondje door de supermarkt, ga bij mezelf te rade of een alternatief ook goed is of dat ik werkelijk op de fiets moet stappen om de andere Albert Heijn vestiging te proberen.

Ik draal wat bij de olijven en de kaas als de jongen van het vlees aan komt lopen. Ik stap op hem af en vraag of hij toevallig ook Greenfields burgers in die stapels zwarte kratten heeft zitten. ‘Sorry mevrouw, alleen kip en worstjes.’

Grrr… Als alternatief ga ik dan maar voor het broodje maar met gegrild gehakt. En melk. Melk moet ik ook. Geitenmelk.

Ik ben altijd weer blij als ik dan eindelijk ongesteld ben, dan is het ‘moeten’ er weer af, want die vreemde obsessie met specifiek eten is vermoeiend. Een kleine demonstratie van hoe een zwangere vrouw zich moet voelen, die vreemde voedselfixatie waar altijd maar lacherig over gedaan wordt. Het voelt hetzelfde als afkicken van een verslaving. Toen ik stopte met roken voelde het ook zo, die manie, die dwanggedachte: ik moet roken, ik moet nu een sigaret. En soms liep ik dan inderdaad midden in de nacht naar de nachtwinkel om sigaretten te gaan halen. Wist je dat liefdesverdriet trouwens precies hetzelfde werkt als een verslaving? Alleen ben je niet geobsedeerd door iets, maar door iemand. Of in ieder geval door het idee aan iemand.

Een vriendin van mij in New York raakte zwanger. Ze is Brits. Ze vertelde me over haar bezetenheid voor voedsel. ‘Maar,’ zei ze, ‘ik heb een onstilbare honger naar dingen uit mijn jeugd. Britse gerechten.’ Comfort food heet dat zo mooi in het Engels. Ik ben er sindsdien eens op gaan letten, waar ik dan trek in krijg en wat dat gerecht dan voor me betekent. Zo kan ik ineens een ontzettende trek krijgen in melk en ontbijtkoek. De ontbijtkoek in de melk dopen tot de koek verzadigd is en dan in je mond steken. Dat brengt mij terug naar mijn tienerjaren. Of een krentenbol met roomboter zoals mijn oma ze voor me maakte. Dat vond ik als kind het allerlekkerste op de hele wereld.

De burger snak ik naar uit biologisch oogpunt, heb ik geconcludeerd. Mijn lichaam wil dit zo nu en dan. Vlees. Aansterken voor ik ga afzwakken. Ik kan tenminste geen warme, troostende herinnering oproepen bij Iers rundvlees.

Tien nummers

Aanstaande zaterdag ben ik te gast bij het radioprogramma Studio De Witt (naar de gebroeders De Witt) van de lokale zender Drechtstad FM. Twee uur lang ‘gast aan tafel’. Sidekick baby! Leuk!

Nou vroegen ze of ik tien nummers wilde aandragen. Muzieknummers waar ik misschien een klein verhaaltje bij kan vertellen. Ha! Hm.

Ik heb geloof ik vijfduizend nummers in mijn iTunes bibliotheek staan, ik heb namelijk al lang geleden al mijn CD’s omgezet naar MP3 bestanden en sindsdien diverse albums via iTunes aangeschaft. De nummers die ik niet leuk vind, heb ik er al uitgehaald. Daarom zit ik vrijwel nooit op Spotify; ik heb veel tijd gestoken in het uitzoeken van mijn muziek, ik hoef niet overladen te worden met meer ongefilterde muziek. Spotify is natuurlijk wel goed voor het ontdekken van ‘soortgelijke’ muziek.

Met enige trots kan ik zeggen dat ik regelmatig complimenten krijg over de muziek die ik op heb staan, tijdens een etentje bijvoorbeeld. Vrienden vragen ook wel of ik nog tips heb, artiesten die ik goed vind. Ik ga nergens naar toe zonder mijn iPod Touch. Ik ben dus echt wel een muziekliefhebber. Maar uit al die pareltjes moet ik dus tien nummers zoeken? Poeh.

Sterker nog, tien nummers, waar ik een verhaaltje bij kan vertellen. Dat maakt het misschien wel wat makkelijker om te filteren. Waar zit een leuk verhaal achter?

Muziek heeft op mij een extra grote impact tijdens perioden van liefdesverdriet, en liefdesverdriet kan ik je vertellen, heb ik bovengemiddeld vaak gehad. ‘Bend Till I Break’ van Maria Mena is zo’n nummer dat ik dan urenlang op repeat kan zetten, of ‘L.A. Song’ van Beth Hart. Zo kan ik nog wel even doorgaan want zwelgen kan ik als geen ander.

Maar deze nummers kan ik de luisteraar toch niet aandoen? Dan gaan we allemaal met weemoed het weekend in, verlangend naar… ja, naar wat eigenlijk. We weten het niet eens. Nee, vrolijke, zonnige nummers moeten het zijn, met een leuk verhaal.

Wat komen er veel beelden boven als je op deze manier naar je muziek kijkt. Bijvoorbeeld hoe we vijftien jaar geleden in de Pyreneeën reden. Ad achter het stuur. ‘Better Things’ van Massive Attack stond keihard aan. Het was pikdonker, de weg was gevaarlijk, slingerde langs de afgrond en Ad had een flinke borrel op, ik ook. Ik was zo tevreden en volkomen gelukkig dat ik dacht: als we nu het ravijn instorten, dan is het niet erg. Een beetje van dat volmaakte geluk, voel ik nog als ik het nummer hoor.

Hoe ik ging joggen in Prospect Park in Brooklyn met ‘Before he cheats’ van Carrie Underwood in mijn oren, zo’n lekker venijnig nummer waar je lekker je agressie in kwijt kunt, waar je de boze energie uit put om die klote heuvel op te rennen.

Of hoe we met z’n vieren terugkwamen van een etentje in een chique restaurant in Antwerpen. We reden binnendoor op een zwoele zomeravond, met het raam van de auto een beetje open. We hadden ‘Desert Rose’ van Sting loeihard op staan. ‘Stop! Stop!’ riep ik. Hoe we de auto langs de kant hebben gezet, uit zijn gestapt en vervolgens midden in de nacht hebben staan dansen op een verlaten landweggetje, in onze nette kleding.

Je ziet, ik verlies me gemakkelijk in mijn muziek en mijn herinneringen, maar goed, ik heb mijn tien nummers aangedragen. Elf eigenlijk, ik kon niet kiezen. Geen voor de hand liggende muziek denk ik, ik hoop de luisteraar kennis te laten maken met een paar nieuwe nummers en ariesten. Over het algemeen oppeppende nummers en sommigen met een verhaaltje, zoals de keer dat John Mayer onverwacht kwam jammen in The Village UndergroundDJ / sidekick for a day, ik heb er zin in!

Kill your darlings: Met de Franse slag

De veertiende juli, le Quatorze Juillet voor de Fransen, Bastille Day voor de niet Fransen, is de perfecte dag om deze laatste Kill your darlings te publiceren. That’s it, meer heb ik er niet, tenminste, niet meer verhalen die ik kan of wil delen.

Voor de nieuwkomers: er zijn een aantal verhalen (van dates) die het boek New York in 40 dates niet hebben gehaald. Schrijven is schrappen. Kill your darlings. Vandaag dus de laatste die ik alsnog met je wil delen.


Met de Franse slag

New York, juli 2009

Bob is niet mijn type, maar hij is een aardige man en vooral aanhoudend, dus ik stem toe hem te ontmoeten, een date kan je altijd aangenaam verrassen. Hij reist veel en is Frans aan het leren omdat hij vaak in Parijs is. Deze globetrotter mentaliteit kan ik erg waarderen. Bob heeft vrienden gemaakt over de hele wereld en het is zijn hobby om te reizen, vrienden te bezoeken, op huizen van mensen te passen en aan appartementenruil te doen (zelf heeft hij een klein appartement in Hell’s Kitchen). Een leuke en relatief voordelige manier om de wereld te zien. Hij is fotograaf, een vak dat hij overal kan beoefenen, en daarnaast doet hij de distributie en reparaties voor Apple.

Bob nodigt mij uit bij een Frans restaurant genaamd Flea Market (inmiddels gesloten) op Avenue A, in de zuidoostelijke wijk op Manhattan die ze Alphabet City noemen. Een wijk waar je vijftien, twintig jaar geleden absoluut niet moest komen, levensgevaarlijk. Nu is het ontzettend hip.

We eten en praten en kunnen het erg goed vinden samen, alsof we elkaar al jaren kennen. Ik voel echter geen chemie voor hem.

Na koffie en een gedeeld nagerecht zeg ik dat ik moet gaan. Hij loopt met me mee naar de ingang van het metro station, 2nd Avenue. Hij kust me op de mond, laat een goedkeurend ‘hmm’ horen, gaat er goed voor staan en drukt zijn lippen nogmaals op de mijne, maar ik houd mijn lippen op elkaar. Fascinerend toch hoe een heel gesprek zonder woorden, maar in lichaamstaal, zich kan afspelen in een enkele seconde.

Tijdens het eten hebben we het gehad over een aankomend feest in Brooklyn, in de Frans georiënteerde buurt (door de vele Franse bistro’s) Boerum Hill. Hier vieren ze namelijk de 14de juli, Bastille Day. Niet op de dag zelf want het is natuurlijk geen nationale vrije dag in Amerika, maar op de zondag er voor. Ik stel hem voor dat hij ook naar Brooklyn komt en hij accepteert, dus we hebben al een tweede date voordat de eerste is afgelopen.

Op de zondag van onze tweede afspraak in Boerum Hill is Bob veertig minuten te laat, zonder excuses en zonder me een reden te geven. Iets wat ik nou niet bepaald kan waarderen. We gaan brunchen in een zaak aan de straat – Smith Street – waar de festiviteiten plaatsvinden. Denk bij festiviteiten vooral aan gemoedelijke competities in Jeux des Boules, Petanque of Bacci zoals ze het hier noemen, en marktkraampjes.

De zaak waar we brunchen heeft een ruime tuin aan de achterzijde, met picknick tafels en lampionnen. Voor de brunch heeft Bob een vriendin, Kim, uitgenodigd die hij ook via de datingwebsite heeft leren kennen. Een leuke vrouw en erg interessant om een andere dame van de site te ontmoeten. Onze gelijkenis is echter een beetje angstaanjagend. Bob heeft duidelijk ‘een type’.

In de loop van de dag schuiven steeds meer mensen aan; Bob’s vriend Richard, ook fotograaf, een paar mensen van zijn Franse les die uiteraard zijn aangetrokken tot de viering van deze nationale Franse feestdag, en ook een vriendin van mij, Dorothy, die niet ver hiervandaan woont. Het wordt een heerlijke luie zondagmiddag, aan een grote tafel, in een tuin in Brooklyn, met drank, eten en gezelligheid, kortom met een perfecte middag die niet zou misstaan op het Franse platteland. Een middag met de ongedwongen Franse slag.

.

Het wordt mij vaak gevraagd: heb je nog contact met deze mensen? En ja, met veel van mijn dates heb ik nog steeds contact. Bob (die niet echt Bob heet maar die ik uit privacy overwegingen hier zo noem) is zelfs nog op bezoek geweest in Nederland, heeft op een van zijn rondreizen door Europa nog een paar dagen bij me gelogeerd.

Overpeinzingen #2

Gelukkig vragen mensen zich dingen af. Dat houdt ons scherp, dat zorgt ervoor dat er onderzoek wordt gedaan, dat we vooruit gaan. Of vooruitgang per definitie beter is, daar heb ik het nu niet over, maar we staan in ieder geval niet stil. Elk antwoord roept weer drie nieuwe vragen op. Bij kinderen is dat meestal maar één vraag: ‘Waarom?’

Een van de kinderen in mijn straat zit in die fase, dan hoor ik een hoog kinderstemmetje, gedragen door de vroege herfstwind, mijn werkkamer inwaaien:

‘Waarom?’

‘Nou, omdat…’ (diepe vaderstem)

‘Maar, waarom?’

Afijn, u kent het wel.

Ik ben op een leeftijd dat ik niet meer elke andere volwassene zomaar lastig kan vallen met elke vraag die in me opkomt (hoewel een vriendin van mij dit wel degelijk doet tot ik er horendol van word). Nee, ik zal het af en toe ook zelf moeten uitzoeken en dan vraag ik het Google, de grote alwetende wolk. Tenminste, meestal vraag ik het me alleen maar af en dan draai ik me weer om, maar deze keer wilde ik het toch eens weten:

‘Hoe komt het dat muggen malaria overbrengen, maar geen HIV?’

Nou, ik ben duidelijk niet de eerste die zich dat afvraagt (niet dat ik dat verwacht had), en een stukje in de rubriek ‘next question’ van het NRC, legt het me uit:

… Een vrouwtjesmug (mannetjes steken niet) kan wel geïnfecteerd bloed opzuigen, legt entomoloog Bart Knols van de Wageningen Universiteit uit. Maar dat bloed gaat naar haar muggenmaag en komt er niet meer uit als zij een ander steekt.

Hoe raken mensen dan besmet door een malariamug? Via biologische transmissie, zegt Knols. „Als het besmette bloed lang in het lichaam van de mug blijft, kan de malariaparasiet via de buikwand in de speekselklieren komen. Een mug injecteert altijd speeksel voordat zij bloed gaat zuigen en zo wordt malaria dan overgedragen.”

Hiv kan op deze manier echter niet worden overdragen, omdat muggen koudbloedig zijn; het virus sterft af voordat het de kans krijgt om in het speeksel terecht te komen…

Mijn volgende vraag is dan:

Wat als we mensen met HIV aan een apparaat leggen dat al hun bloed even aan dergelijke condities (kou, gesteriliseerde opvang buiten het lichaam) blootstelt en het dan weer terugpompt?

Ik ben plasmadonor bij de bloedbank, dat betekent dat er bloed wordt afgenomen, het plasma via een kleine centrifuge afgescheiden wordt, en dat ik de rode bloedcellen weer terugkrijg. Theoretisch zou dit dus het HIV virus moeten vernietigen want dat kan buiten het lichaam niet lang bestaan. Of denk aan mensen die een nierdialyse moeten ondergaan? Wordt het bloed dan ook niet gezuiverd door een kunstnier? Het kan dus wel.

Of kunnen we geen Cryotherapie – het toepassen van (extreme) kou als medische behandeling voor uiteenlopende klachten – inzetten? Ik weet dat met deze therapie al geëxperimenteerd wordt. Kan dit het virus niet doden? Muggen zijn koudbloedig, daarom overleeft het HIV virus niet. We hoeven de patiënt niet te bevriezen, alleen tijdelijk te onderkoelen… Het is maar een idee.

Nou ja, ik zal niet de eerste zijn die dit verzint, er zullen hele goede redenen voor zijn dat deze behandelingen niet kunnen worden toegepast bij patiënten met het HIV virus, maar dat vraag ik me dan toch af. Gelukkig zijn er mensen die het antwoord op deze vragen nog veel belangrijker vinden dan ik. Mensen die zich niet nog een keer omdraaien in bed, die het niet na twee pagina’s zoekresultaten in Google weer opgeven. Gelukkig zijn er heel erg nieuwsgierige mensen op de wereld.

Waar zouden we zijn als we niet zo nieuwsgierig waren? Of als we onze interesse kwijt zouden raken?