Op zaterdagen zit ik op de Schrijversvakschool in Amsterdam. Dat wil zeggen: zat. Afgelopen zaterdag hadden we onze laatste les voor dit jaar. Aanstaande zaterdag hebben we de beoordelingsgesprekken en horen we of we door mogen naar het tweede jaar.
Dit was een schrijfopdracht voor onze lessen Schrijftraining. Voor wie het ook wil proberen, de opdracht was: Schrijf een dialoog tussen twee personen. Er moet iets op het spel staan, persoon A wil bijvoorbeeld iets gedaan krijgen van persoon B. Stoffeer de dialoog met handelingen, waarnemingen en gedachten. Gebruik directe en indirecte reden. Denk aan het gebruik van subtekst (dat wat bedoeld wordt, maar niet gezegd).
Met het oog op Vaderdag aanstaande zondag; hier een dialog tussen twee mensen die misschien niets van elkaar gedaan willen krijgen, maar elkaar wel op de kast proberen te jagen.
Dialoog
‘Ben je lesbisch?’ vraagt hij. Ik kijk hem aan. Zijn blauwe ogen lijken lichter geworden met de jaren, of het komt omdat zijn pupillen klein zijn en het blauw daardoor beter uitkomt.
‘Nee, Pa, ik ben niet lesbisch.’
‘Waarom heb je dan geen vriend?’
Ik zwijg en haal diep adem. Het ruikt hier naar bouillon. Ik kijk rond. Er praten maar weinig mensen met elkaar. Iedereen wacht, sommigen met een wit plastic slabbetje om. Knokige handen draaien messen om. De schuifpui naar een keurig verzorgde binnentuin staat open; het is een warme dag voor de eerste week van april. Een uurtje nog. Wat is nou een uur op een mensenleven. Ik heb in ieder geval mijn best gedaan.
‘Hoe oud ben je nu? Tweeënveertig?’ vraagt hij.
‘Zesendertig.’
‘En wanneer was je ook al weer jarig?’
Met het puntje van mijn tong ga ik langzaam langs mijn tanden en kiezen. ‘Januari.’
‘Oh ja. Ik dacht dat het februari was,’ zegt hij. ‘Kun je het voor me opschrijven? Je verjaardag? En je telefoonnummer.’
Ik pak mijn tas van de vloer, pak er een blauwe Pilot pen uit en scheur een vel van het notitieblokje dat ik bij me heb. Ik schrijf mijn naam, mijn geboortedatum en mobiele nummer in grote, duidelijke letters voor hem op. Ik schuif het over de tafel naar hem toe.
‘Alsjeblieft.’
‘Dank je.’ Hij vouwt het twee keer dubbel en stopt het in de borstzak van zijn flanellen shirt. Hij zal me niet bellen. Elk jaar schrijf ik mijn volledige adres en telefoonnummer op de kerstkaart. Hij belt me nooit. Hij stuurt nooit een kaartje naar mijn adres.
Een vrijwilligster komt van achter mij vandaan aanlopen met de borden. Mijn vader kijkt mij aan en werpt dan een opzettelijke blik op de enorme borsten van de vrouw. Hij kijkt weer terug naar mij alsof hij wil zeggen: heb je die memmen gezien?! Als de vrouw achter hem staat en een bord voor mijn vader neerzet, knikt hij nog een paar keer opzij voor het geval ik de boodschap nog niet begrepen had. Ik negeer hem en glimlach verontschuldigend naar de vrouw. Ik bedank haar voor het eten. Misschien wil mijn vader ‘maatjes’ zijn, maar hij deelt altijd de verkeerde dingen met me. Zo heeft hij me ooit verteld dat hij nog maagd was geweest toen hij met mijn moeder trouwde. ‘Ik bedoel,’ had hij erbij gezegd, ‘ik had wel meisjes aangeraakt…’ Hij had zijn hand in de lucht gestoken en zijn vingers bewogen.
We eten onze varkensfilet met aardappelen, boontjes en appelmoes in stilte. Mijn vader kauwt nauwelijks. Ik probeer me voor te stellen hoe hij op een dag in zijn kist zal liggen. Wat zal ik voelen? Spijt? Verdriet? Niets?
‘Wat wil je eigenlijk, als je doodgaat?’ vraag ik, ‘begraven of gecremeerd?’
Hij deinst een beetje achteruit. ‘Begraven natuurlijk. Ik ben christelijk.’
‘Oh ja, natuurlijk. De wederopstanding,’ zeg ik. ‘En waar wil je begraven worden?’ Hij haalt zijn schouder op. ‘In Friesland? Bij je ouders?’
‘Nee,’ zegt hij. Zijn felheid verbaast me. ‘Niet bij mijn ouders.’
‘Oké,’ zeg ik. ‘En waar liggen je papieren?’
‘In het wandmeubel.’ Hij kijkt naar beneden en wrijft met zijn vlakke hand over het formica tafelblad.
Ik bekijk hem aandachtig, bijt zachtjes op de binnenkant van mijn onderlip en zucht. ‘Wil je koffie?’ vraag ik.
Een gedachte over “Schrijversvakschool Recycled #2”