De roltrap

De sportschool waar ik de koekjes en de taartjes en de chocolade teniet probeer te doen, is een vestiging van David Lloyd. Onze sportschool zit op de eerste verdieping, boven een Albert Heijn, een Aldi, een Runnersworld en een Gall & Gall. Om boven te komen kan men kiezen tussen een lift of een roltrap. Er is geen gewone trap.

Ik herinner mij een spottend bedoelde foto van een sportschool in Amerika. Voor het pand waren brede trappen en aan de zijkant was een escalator. Een dame die duidelijk wel wat beweging kon gebruiken – en die dat, te zien aan de sportkleding die ze droeg, inderdaad van plan was te gaan doen op de sportschool –, nam niet de trap maar stond op de roltrap te kijken naar de grote grijze parkeerplaats waar een aantal auto’s zo dicht mogelijk bij de ingang geparkeerd stonden. Dat beeld is me altijd bijgebleven; we gaan naar de sportschool om energie te verbruiken, maar de voor de hand liggende beweging laten we aan ons voorbij gaan.

Laatst kwam ik de sportschool uit en waren twee kinderen, een jongen en een meisje van een jaar of vijf of zes, aan het spelen op de roltrap. Mijn eerste gedachte was: ‘Waar zijn de ouders?! Wat als hun vingertjes…’ maar ik liet het los. De kinderen hadden zo ontzettend veel schik in het naar boven en beneden gaan met de roltrap, dat ik niet anders kon dan glimlachen om dit eenvoudige geluk. Het jongetje stond een paar traptreden voor mij en ging mee naar beneden, het meisje kwam juist omhoog en toen ze elkaar schaterlachend passeerden zwaaiden ze uitbundig naar elkaar. Dit was de allerleukste uitvinding ooit. Dat was duidelijk.

Wie verzint er dan zoiets? Wie zit er zuchtend naar een trap te kijken en denkt “pfff… moet ik heel die trap op? Kan die trap niet bewegen, dat ik dan stil kan blijven staan?”

Nou, dat was Charles Seeberger. Tenminste, hij heeft de eerste roltrap gemaakt als attractie op Coney Island in New York in 1896. De Amerikaan Nathan Ames vroeg al in 1859 patent aan voor zijn ‘roterende trap’ maar heeft het idee nooit uitgevoerd.

Zo, weet je dat ook weer.

You give me fever

Zal ik gaan, zal ik niet gaan? Ken je het dilemma? Je bent een beetje koortsig, vage hoofdpijn, lusteloos en soms een heel klein beetje misselijk als je er goed over nadenkt, maar ja, ook weer niet zo ziek dat je echt op bed moet blijven liggen. Je wilt toch zeker geen watje zijn.

Dat het griepvirus het zo goed doet komt door twee dingen, denk ik.

Eén: Wat veel mensen niet weten is dat je het griepvirus overdraagt voordat je goed en wel in de gaten hebt dat je ziek bent. Daarom kan een epidemie een epidemie worden, omdat je niet weet dat je een wandelend massavernietigingswapen bent dat een half bedrijf plat kan leggen.

Twee: Mentaliteit en/of cultuur. Ik voelde me in het verleden, in het Nederlandse bedrijfsleven, altijd té schuldig om me ziek te melden als ik niet kotsend over de rand van de pot hing. Maar sinds mijn jaren in niet New York niet meer! Collega’s aldaar nemen het je namelijk ontzettend kwalijk als je naar kantoor komt.

‘WTF?! Laat je bacillen thuis!’

We krijgen in Amerika (afhankelijk van het bedrijf volgens mij) 5 ziekdagen (en 10 vakantiedagen. Jaja, echt waar). Als je langer dan die vijf dagen ziek bent, word je niet doorbetaald. Het is dus erg egoïstisch als je ziek naar kantoor komt.

‘Neem je ziekdagen op voordat het ons allemaal onze ziekdagen kost.’

Zo had ik er in Nederland nooit over nagedacht, maar het klinkt wel logisch, toch?

Dus ja, dat ik vandaag de hele dag in bed heb gelegen met een kop kamillethee met honing en een goed boek, dat heb ik voor jullie gedaan!

You’re welcome.

Groepsapp etiquette

Hé! Wat is dit? Oh, weer een groepsapp erbij. In het begin vond ik ze onzettend irritant (en ja, notificaties voor ongeacht welke groepsapp heb ik allang uitgezet), maar inmiddels moet ik toegeven dat de WhatsApp groepen best handig kunnen zijn. Maar zeker niet voor alles, voor sommige doeleinden is de groepsapp gewoon niet efficient. Ik denk aan een eenmalige mededeling of een uitnodiging, alles waar geen onderling overleg of regelmatig uitwisselen van informatie plaatsvindt. In zo’n geval wil ik er uit. Maar wat is de groepsapp etiquette vraag ik me dan af? Wanneer mag ik de conversatie met goed fatsoen verlaten? Ik voel me ook niet geroepen mijn response op de mededeling of uitnodiging, die alleen voor de admin interessant is, te delen met een groep waarvan ik de anderen niet ken.

Voor de groepsapp met bestaansrecht, de nuttige groepsapp, vraag ik me af: is dit het nieuwe social medium? Gaan we, in plaats van facebook, ons leven delen in verschillende kleine groepjes? Groepjes waar we toe behoren om wat voor reden dan ook: familie-groepsapp, theater-groepsapp, vriendinnen-groepsapp, vriendinnen-subgroep-groepsapp, buren-groepsapp, voetbalclub-groepsapp, ouders-van-kinderen-bij-mijn-kind-in-de-klas-groepsapp, enzovoort.

De groepsapp doet me een beetje denken aan de chatrooms in de jonge jaren van het internet. Wat was het, 1997? 1998? Ik zat op de HEAO in Breda en daar ontdekte ik de chatroom. Yahoo chat geloof ik. Je ging een kamer binnen en daar verschenen in rap tempo zinnen op je scherm.

‘Hallo?’

‘Hallo?

‘Hoe gaat het?’

‘Hi, ik ben Mike’

‘Wie vraag je dat?’

‘Hallo?’

‘Is hier iemand?’

‘Hallo! Hoe gaat het?

‘Hi Mike!’

Ben heeft de kamer verlaten

‘Hallo allemaal.’

Nou ja, kortom, een kakofonie van mensen die door elkaar praatten. Heel verwarrend. Soms werd je direct aangesproken en dan zocht je een rustiger hoekje van het internet uit. Ik heb in die tijd lange tijd gechat en later gemaild met een verpleger uit New York. Hij werkte op de spoedeisende hulp. Wauw! Ik kon live communiceren met iemand die op de spoedeisende hulp middenin New York werkte. Ik stelde me een man in blauw verplegersuniform voor, net als op de televisie. De wereld werd ineens enorm groot en kwam tegelijkertijd binnen handbereik. Voor wat betreft de verpleger: toen ik tien jaar later zelf naar New York ging had ik zijn gegevens allang niet meer, anders had ik hem zeker opgezocht.

Nu vinden we het allemaal maar normaal, instant contact met iedereen. Foto’s, video’s, links en voice-appjes uitwisselen, internationaal bellen. Ik sprak van de week nog een vriendin in New York. Ik stuurde een WhatsApp berichtje: ‘Even bellen?’ vroeg ik, en zij zei: ‘Even een snack pakken.’ Want ze moet altijd iets eten als ze mij spreekt, of misschien wel altijd als ze aan de telefoon zit, dat weet ik niet.

‘Hallo?’

‘Hallo?’

‘Hoor je mij?’

‘Ja, ik hoor je, maar je beeld is bevroren. Hoor je mij?’

Toen het ene medium niet goed werkte, pakten we een ander. We konden kiezen tussen videobellen met WhatsApp, facetime of skype. Fantastisch toch? Ik vind het allemaal prachtig, die vooruitgang. Het vraagt alleen wel aanpassingsvermogen van ons. Aanpassing aan telkens weer nieuwe omgangsvormen en ongeschreven regels voor elk nieuw medium. Zoals: is het erg asociaal als ik nu de groep verlaat?

To-do-lijstje. Check!

De allerbeste wensen voor 2017! Ik wens je een goede gezondheid, veel liefde en een beetje geluk (teveel geluk is saai, iets bereiken door je eigen inzet geeft meer voldoening) .

Laat ik traditiegetrouw het jaar beginnen met een motiverend blogbericht. To-do-lijstjes deze keer. Doe je daaraan? Ik wel. Behoorlijk fanatiek om eerlijk te zijn. Heerlijk vind ik ze, heel stimulerend. Ta-da-lijstjes noemde iemand ze op twitter, voor als je iets kunt afstrepen. Ta-daaaa!

Voor mij is het to-do-lijstje hét medicijn tegen procrastinatie (zo’n prachtig woord, maar een klaaglijke ziekte) en ik ben er mee begonnen, met de lijstjes, na een tweedaagse cursus Time Management aan de AMA, American Management Association in New York, in de jaren dat ik in New York woonde. Ik heb een paar inzichten en gewoonten aan de cursus overgehouden waar ik nog steeds veel profijt van heb, waaronder dus de to-do-lijstjes. Ik maak ze heus niet elke dag, alleen als ik het druk heb of als ik mezelf aan de gang probeer te krijgen.

In het kader van het nieuwe jaar en eventuele goede voornemens van mensen, bij deze een paar persoonlijke tips voor efficiënte to-do-lijstjes:

  • Bepaal je prioriteiten. Je kunt niet alles tegelijk doen, wat is nu het belangrijkste? Wat kan later, wat kan een ander doen? Wat hoeft eigenlijk niet te gebeuren?
  • Overschat je tijd niet, wees realistisch. Zet er niet te veel dingen op, laat ruimte voor de onverwachte dingen die het leven nu eenmaal voor je in petto heeft en houd er rekening mee dat het project langer kan duren dan je denkt. Geef jezelf ook de ruimte voor ontspanning wanneer je je taken af hebt. Je hoeft alles niet nu meteen te doen, dit is een langeafstandloop. Kleine stapjes, rustig aan, dan kom je er vanzelf. Liever twee taken afronden en daar een tevreden gevoel aan overhouden, dan vijf taken beginnen, niet afronden en gefrustreerd raken. Als je keer op keer teveel van jezelf verlangt met te lange lijsten, krijg je telkens het gevoel dat je ‘faalt’ of tijd tekort komt en dat werkt absoluut averechts.
  • Breek grote projecten op in kleine stappen en die stappen zet je op je lijstje, niet het hele project. Als ik op mijn lijst zet: ‘werkkamer opknappen’ (wat ik dus van plan ben), dan komt er niets van terecht. Zet ik erop: ‘woensdag: werkkamer leegruimen.’ Dan lukt mij dat. ‘Donderdag: oude laminaat eruit slopen. Grof vuil bellen.’ Geen probleem. Kan ik. Check.
  • Maak je lijstje de avond ervoor. Ga er aan het eind van de (werk)dag even voor zitten en plan je volgende dag. Als je een baan of leven hebt waarin je moeilijk kunt plannen maar moet reageren op wat er binnen komt die dag, dan kun je daar rekening mee houden. Een kwestie van jezelf veel marge gunnen voor ‘onvoorziene omstandigheden’. Mijn lijstje voor de dag ligt te wachten op mijn bureau wanneer ik weer vol frisse moed aan een nieuwe dag begin.
  • Ik heb gemerkt dat to-do-lijstjes bij mij alleen werken als ik ze daadwerkelijk op papier zet. Digitaal werkt bij mij niet. Bij de AMA werd ook uitgelegd dat het daadwerkelijk doorstrepen van een taak (ta-da!) erg motiverend werkt en dat ervaar ik zelf ook zo.

Hoe kom ik hier nu zo op? In de afgelopen weken met het regelen van de uitvaart van mijn vader, het leegruimen van zijn kamer, de afwikkeling van zijn administratie en dergelijke, kwamen de lijstjes mij weer zeer goed van pas om het overzicht te bewaren.

Op mijn lijstje voor woensdag staat steevast: blog klaarzetten. Nou. Ta-daaa! Check.Kàto Vierbergen Ta-Da-lijst: voor alles wat je lekker afgestreept hebt!

Ter afsluiting

En dan zit je op een woensdagavond in een hotelkamer in Lochem, op de begane grond. Ik ruik de open haard. Ik hoor de mannen biljarten. Buiten is het de hele dag al mistig. Het zou hier best idyllisch zijn, ware het niet dat ik een tekst moet opstellen voor de uitvaart van mijn vader morgen.

Dat de beste man is heengegaan, heb ik vrede mee. Hij is 83 jaar geworden en een zachtere dood als de zijne bestaat er volgens mij niet, tenzij hij ‘s avonds naar bed was gegaan en niet meer wakker geworden was, maar alles wijst erop dat hij ongeveer op soortgelijke wijze is ingedommeld. Prachtig. Geen pijn, geen lijden. So far, so good dus. Als je moet gaan, dan alsjeblieft zo.

Maar in de dagen erna voer je als nabestaanden gesprekken die je nooit van je leven dacht te zullen voeren. Over het graf bijvoorbeeld.

‘Een enkel of een dubbeldiep graf?’ vraagt Harold de uitvaartverzorger aan ons terwijl hij met de gemeente aan de telefoon zit. Mijn broer en ik kijken elkaar aan.

‘Enkel,’ antwoorden we in koor.

‘Het is dezelfde prijs,’ zegt Harold. Hij haalt zijn schouder op. Deze informatie krijgt hij ook net via zijn rechteroor binnen.

‘Doe dan maar dubbel.’

De volgende dag heb ik afgesproken met meneer Kok van de gemeente om de toegewezen plaats te bekijken. Ik had er niet op gerekend dat meneer Kok de beheerder van de begraafplaats was. Ik dacht aan een ambtenaar in een klein verantwoord autootje, met een jasje en een dasje. Niet een man in overall met een spade in de hand. Even slikken.

Ik mag binnenkomen in zijn kantoor. Het is meer een soort tuinschuur. Er staat een verrijdbare baar waar de kist mee de begraafplaats op gereden kan worden, een plastic tafel met drie plastic stoelen, een goedgevulde broodtrommel. Een bureau met papieren en mappen, geen computer. Boven het bureau een prikbord. Aan een kabel hangt een rokkostuum, verdeeld over drie kledinghangers.

Meneer Kok is bijzonder vriendelijk en loopt met me over de begraafplaats, laat me een paar mogelijke plaatsen zien. Meneer Kok kan niet lopen en praten tegelijk. Telkens als hij mijn vragen beantwoordt of over de historie van de begraafplaats vertelt, staat hij stil en besef ik dat pas twee passen later. Het moet er van een afstandje heel komisch uitzien.

Het is een prachtige begraafplaats, groene struiken, dennenbomen en zandpaden. Morgen, of vandaag als dit gepubliceerd wordt, brengen we mijn vader naar zijn laatste rustplaats. Sluiten we zijn hoofdstuk, zijn boek, en zal ik proberen wat waardige woorden te spreken ter afsluiting.

Niet lang daarna kunnen we dit jaar gelukkig ook afsluiten. Persoonlijk kijk ik daar erg naar uit. Natuurlijk is het maar een datum, 31 december / 1 januari, maar wat mij betreft een mooi moment om 2016 mentaal de nek om te draaien, het dossier te sluiten, en met frisse moed aan 2017 te beginnen.

Ik wens iedereen het allerbeste voor het staartje van 2016, voor 2017 en voor alle jaren daarna.

Veel liefs,

Diana

Waar de woorden zijn

Een koude dinsdag in december. De nachtvorst heeft ons toegedekt met wit dons. In Lochem zit vader in zijn luie stoel en leest. Dan stopt zijn hart. Zomaar, ineens, klopt het zijn laatste slag. Het boek is uit.

Dat zijn de woorden die ik om half twee ’s nachts in mijn telefoon typ. Het zijn de woorden voor de rouwkaart van onze vader.

Hij is op zijn manier ‘in het harnas’ gestorven want zo herinner ik mij hem: altijd lezend. Was het geen boek, dan was het de krant, teletekst, een tijdschrift of desnoods de atlas. Duizenden boeken stonden er bij ons thuis. Hij verslond alles. Van historische non-fictie tot romantische niemendalletjes.

Maar zoveel woorden als er via zijn lichtblauwe ogen ingingen, zo weinig kwamen er via zijn mond weer uit. Spraakzaam was hij niet.

Zijn hemel zal bestaan uit niet veel meer dan een heerlijke stoel, een eindeloos aantal boeken, een televisie met teletekst, een hond aan zijn voeten, een bodemloos koffiekopje en een optimale darmfunctie.

Ik hoop dat je de eeuwige bibliotheek gevonden hebt, Pa. Rust zacht.

Perfect strangers

Met mijn zeer gewaardeerde Cinevillepas ben ik afgelopen week naar de Italiaanse film Perfetti sconosciuti (Perfect strangers) geweest in The Movies in Dordrecht. Ik heb trouwens lang geoefend om “perfetti sconosciuti” te kunnen zeggen, dus vraag er gerust naar de volgende keer dat we elkaar spreken.

Een uiterst vermakelijke film, en uit het leven gegrepen:

Drie stellen en een vrijgezelle vriend komen bij elkaar voor een etentje bij één van de stellen thuis. Op één van de vrouwen na, kent iedereen elkaar al zo ongeveer sinds hun studietijd. Het gezelschap heeft het over een vierde stel dat er niet bij is. Het ontbrekende stel is gescheiden; de man is er met een veel jongere vrouw vandoor. Zij die wisten van zijn affaire dachten dat het niet aan hen was er iets over te zeggen, zij die het niet wisten waren verbaasd dat zij de man goed dachten te kennen, maar dat hij er toch zo’n dubbelleven op na hield, dát raakte hen meer dan de verhouding op zich. De verhouding kwam uit omdat zijn vrouw berichten op zijn telefoon vond.

Tijdens het voorgerecht gaat het gesprek van het gezelschap verder over mobiele telefoons en geheimen. Ze kennen elkaar toch al zo lang, ze hebben toch zeker geen geheimen voor elkaar? Ze besluiten, bij wijze van spel, de mobiele telefoons op tafel te leggen en om alles wat tijdens het eten binnenkomt aan e-mails, berichten en telefoontjes met elkaar te delen. Telefoons gaan op de speaker, berichten en e-mails worden voorlezen.

Wat er dan gebeurt is soms grappig, soms dramatisch want iedereen heeft wel geheimen, groot of klein, en zodra er een ander dan jijzelf bij betrokken is (en dat moet bijna wel, of het zijn je gedachten of wat je doet als je alleen bent en afgesloten van de buitenwereld), loopt communicatie via de smartphone. Verder zal ik niet teveel in detail treden, want ik wil niet teveel van de film weggeven. Ik hoop dat je hem nog kunt gaan zien. Ik vind het een aanrader.

De film houdt me wel bezig sindsdien. Ik zou er zelf toch ook niet aan moeten denken dat mijn telefoon in handen van iemand anders valt. Het is inderdaad absurd hoeveel we aan dat kwetsbare apparaatje toevertrouwen. De smartpone is makkelijk te hacken als ik bijvoorbeeld de scriptschrijvers van ‘Person of interest’ moet geloven. Ik ben ontzettend blij met mijn iPhone, begrijp me niet verkeerd, ik wil niet meer zonder, maar het is goed om af en toe stil te staan bij hoeveel van ons leven door de smartphone stroomt.

Wat staat er allemaal in? Als je smartphone in verkeerde handen valt, wat ligt er dan ineens op straat? Telefoonnummers van mensen die het misschien juist heel fijn vinden dat de telefoongids stilletjes van het toneel verdwenen is? Foto’s van jezelf of van anderen die je niet van plan was te delen op facebook? Je agenda met bijvoorbeeld je doktersafspraken? Je facebookaccount, je email, je tinder account, de app van de bank? En natuurlijk de whatsapp en/of sms conversaties die ‘for your eyes only’ zijn bedoeld.

Nee, ik vind het helemaal niet vreemd dat veel mensen hun smartphone zo ongeveer op de huid dragen. Als er een reality-tv show zou komen waarin je telefoon zou worden ontleed, dan ga je tóch met de billen bloot, ook al heb je geen geheimen. Ik wel in ieder geval. Gelukkig ben ik niemand verantwoording schuldig, maar gênant lijkt het me wel. Het is privé, het is intiem. Het is alsof iemand je dagboek leest en die dagboeken van vroeger zat ook al zo’n flutslotje op.

Geluidsoverlast

Soms kom ik een mens tegen, die ik niet ken, die mij mateloos weet te irriteren. Meestal kom ik zo iemand tegen in de trein en meestal heeft het te maken met geluid. Zo wil ik nog wel eens van coupé wisselen om hard pratende mensen te ontwijken. Waarom moet zoveel zo hard? Laten we alles wat zachter doen. In New York is het helemaal erg trouwens. Altijd en overal lawaai, vooral in de metrostations, waardoor steeds meer mensen oordopjes dragen om hun gehoor te beschermen en dat is niet onterecht.

Zo zat ik laatst naast iemand die heel hard de krant aan het lezen was. Hard de krant lezen? Ja, dat kan:

Ik zit in de intercity van Amsterdam naar Vlissingen. Schuin tegenover mij, in zo’n zitje voor vier personen, zit een jong meisje van rond de twintig. Heel verlegen lijkt ze mij, de manier waarop ze me telkens heel vluchtig aankijkt.

Er komt een ouder stel aan en ze komen bij ons zitten. Het meisje schuift door naar het raam en zit nu tegenover mij. De man gaat naast mij zitten, de vrouw naast het meisje. We zitten in de stiltecoupé overigens. Leuk idee, zo’n stiltecoupé, maar het werkt voor geen meter. Het stel praat zacht en telkens maar kort. Bovendien zijn het ‘ouderen’, dus ja, je zegt er ook niet zo snel wat van natuurlijk. Dan komt er een hele stapel kranten uit de tas van de man. De zaterdageditie van drie landelijke bladen zo te zien. Dat zijn veel katernen bij elkaar. Het meisje en ik zitten al tegen het raam gedrukt, ik helemaal, want ik ben niet de kleinste en de man naast mij ook niet, en als hij dan ook nog eens breeduit de krant wil lezen… Maar vooruit.

Maar dan: de vrouw slaat telkens met veel geritsel de pagina open en ‘slaat’ ‘m dan uit. Nog even zo’n zweepslag met de krant zodat de pagina rechtop blijft. Dan vouwt ze de krant toch om, zodat ze alleen de pagina voor zich heeft die ze wil lezen. Die strijkt ze nog drie keer met veel lawaai plat. En dat niet één keer. Nee, vaak, want ze kan blijkbaar geen artikel vinden dat ze wil lezen. Ik kijk het meisje ondertussen met een aarrrrgh!-blik aan. Ik zoek een lotgenoot. Een heel klein lachje durft ze me te geven, een mondhoek die heel even richting een glimlach beweegt. Meer is het niet. Dan kijkt ze snel weer weg.

De vrouw vindt nu af en toe een klein artikel dat het lezen waard is, maar heeft een nieuwe manier gevonden om me te irriteren: zodra ze iets gelezen heeft, stoot ze haar man aan (echt niet liefdevol, maar heel venijnig), duwt het artikel onder zijn neus en wijst er met een tikkend vingertje op. Met een korte, zacht uitgesproken samenvatting van het artikel. Laat die man lekker zelf lezen, wil ik haar toebijten, maar ja, dat doe je niet natuurlijk.

Met deze vrouw zou Roald Dahl wel raad weten in zijn kinderboeken. Bleke huid, bleek haar, bleek brilmontuur. Deze hele vrouw is beige. Zuur en ontevreden mondje, en als ze vanachter haar bril haar ogen toeknijpt om op het scherm te lezen waar we zijn, dan slaat de kou je om het hart.

Ik dacht dat lezen een rustige, stille bezigheid was? In de stiltecoupé notabene, maar dat hebben ze blijkbaar niet gelezen.

Bless you!

‘Haa-tchoe’ klonk het net voorbij de kleedkamer op de sportschool. De mooist gearticuleerde nies die ik ooit heb gehoord. De man nieste niet zomaar, hij zei echt ‘Haa-tchoe’. Een nies zoals deze alleen in volksvertellingen voorkomt. En nog een keer: ‘Haa-tchoe’. Iets verder weg nu, de niezer liep duidelijk richting de sportzaal.

It is the season, zullen we maar zeggen. Ik had het er toevallig afgelopen zaterdag met Ronald over, de barman bij Hoppe. Over niezen. In zijn positie, letterlijk, achter de bar, wordt hij makkelijk aangestoken.

‘Bovendien,’ zei hij, ‘mensen niezen in hun hand.’ Hij hield zijn hand voor zijn mond ter illustratie. ‘Ze geven je een hand, je wrijft even later onder je neus en boem: verkouden.’ Ik knikte. Zo makkelijk ging het inderdaad. ‘Ik nies nooit in mijn hand,’ ging Ronald verder. ‘Ik buk voorover en nies naar de grond.’ En ook dit illustreerde hij door voorover te buigen. Zijn hoofd verdween achter de bar. Ik ging op mijn tenen staan en volgde zijn beweging.

‘Ik nies altijd in mijn arm,’ zei ik. Ik voelde dat het mijn beurt was nu. Ik hield mijn elleboog voor mijn mond en neus. ‘Dat heb ik in Amerika geleerd. Altijd in je arm niezen.’

‘Oh ja?’ vroeg Ronald.

‘Ja.’

‘Sommige mensen houden het in,’ merkte hij nog op. ‘Dat is zó slecht.’

Ik knikte. ‘Verschrikkelijk… Doe nog maar twee bier en een wijntje.’

Ik ken het verhaal inderdaad, mensen die de nies inhouden en hoe slecht het zou zijn. Je niest met ongeveer 150 tot 160 km per uur, het lijkt me inderdaad niet verstandig om dat tegen te houden.

Ik heb ook wel eens begrepen dat ‘Bless you’ eigenlijk helemaal niet zo positief is. Als mensen vroeger ziek waren, overleden ze daar makkelijker aan dan vandaag de dag. Als iemand moest niezen was het dus eerder een wens in de trant van: ‘Och, hemel, je dagen zijn geteld. God bless you.’

Wat ik niet wist, maar wat ik net las op www.wistjedat.tv is dat al je lichamelijke functies, zelfs je hart, stoppen als je niest. Misschien dat daarom een niesbui zoveel van je vergt.

Mijn ex, Philip, vertelde mij ooit smalend dat je aan de manier waarop iemand niest kunt opmaken hoe iemand klaarkomt. Misschien had hij een opmerking als ‘het is als klaarkomen’ verkeerd geïnterpreteerd en heeft er deze overeenkomst van gemaakt, maar hoe dan ook, waar of niet waar, sindsdien kan ik geen nies meer horen zonder bij de opmerking van Philip stil te staan. Bij mensen die krampachtig hun nies inhouden denk ik meewarig: ‘Ach…’

Zouden al je lichamelijke functies ook stoppen als je klaarkomt? Dat zou me niets verbazen. Ben trouwens benieuwd of de man van de ‘haa-tchoe’ op de sportschool ook zo overduidelijk gearticuleerd meldt dat hij klaarkomt.

De verbouwing

De mannen zijn vertrokken. Het stof is neergedaald. En zoals met zoveel dingen komt er eerder werk bij, dan dat eraf gaat. Het blijkt nu dat ik jarenlang een mentaal lijstje heb bijgehouden van alle grote en kleine dingen die nog moeten gebeuren in en om mijn knusse huisje; gaten vullen, kieren dichten, muren schilderen, een stopcontact dat al tien jaar wacht op voltooiing, de bovenkant van de trap die eigenlijk nèt te hoog boven het laminaat uitsteekt, de woonkamerdeur die klemt, de radiatorombouw / vensterbank waar ik op een dag heel romantisch in kan gaan zitten lezen.

U voelt ‘m al: mijn hele huis ligt weer eens overhoop en dat terwijl ik me toch zó had voorgenomen om het ‘vloerproject’ af te bakenen en eerst af te maken vóór ik aan iets anders zou beginnen. Per kamer, zou ik ‘de lijst’ afwerken. Maar ja, als je dan toch bezig bent en met een roller met latex door het huis loopt…

Ik vind het ook niet zo heel erg om in de verbouwing te moeten leven. Niet zo erg als mensen om mij heen dat lijken te vinden. Ik heb genoeg verbouwingen meegemaakt om er mee om te kunnen gaan.

Het begon toen mijn ouders in de jaren tachtig verzonnen dat wonen op het platteland het summum zou moeten zijn. Ze kochten voor een habbekrats een boerderij in de Achterhoek. De Bosman heette de boerderij, maar er was in de verste verte geen bos te bekennen. Kilometers landbouwgrond, dat wel. Het eeuwenoude bouwsel waar wij in huisden, zuchtte onder de onophoudelijke teistering van weer en wind, maar dat zouden mijn ouders wel eens even gaan opknappen. Daar kwam niet zo heel veel van terecht. Ik herinner mij het chemisch toilet, het soort dat meegaat met de camper, waar wij wekenlang gebruik van moesten maken en het wekelijks douchen bij kennissen.

Het was de eerste in een reeks huizen (in binnen- en buitenland) waar nog het nodige aan moest gebeuren. Om het voorzichtig uit te drukken.

Ik ben nog wel eens teruggegaan naar de boerderij, zo’n twaalf jaar geleden. Er woonden vriendelijke mensen en ik mocht binnen kijken. Zij hadden het heel rigoureus aangepakt. De buitenmuur was nog origineel, maar dat ongeveer het enige wat ik herkende.

Dezelfde aanpak had ik met mijn huis in Dordrecht, tien jaar geleden, toen er ook nog slechts vier muren en een dak bleven staan. In die fase van de verbouwing kreeg ik de kans om naar New York te verhuizen en moest het plotseling allemaal heel snel af. Ik hoopte mijn Nederlandse huis namelijk te kunnen verhuren. In de haast zijn een aantal dingen blijven liggen, of ze zijn inmiddels aan vernieuwing of reparatie toe.

Sinds ik terug ben uit New York is de openhaard in ere hersteld (luxe) en het dak vernieuwd (noodzaak). Dit is de derde verbouwing in zes jaar. Je zou denken dat ik het inmiddels wel spuugzat zou zijn, al die verbouwingen, maar het resultaat maakt het ongemak altijd weer waard. Ik kijk graag door het stof heen en visualiseer het resultaat. Uit elke verbouwing spreekt toch eigenlijk hoop en naar een ieder die schrikt van de foto’s die ik via whatsapp stuur, schrijf ik met al mijn optimisme: ‘Het wordt heel mooi!’