Weer aan de slag

Beste lezers (‘dames en heren’ mag niet meer, begrijp ik), bij voorbaat excuses voor een lichtelijk inspiratieloze blog vandaag, ik ben namelijk sinds deze week weer fulltime aan het werk op kantoor. Jaja.

Ja, het zal jullie ook verbazen, maar de adverteerders stonden niet in de rij om te mogen adverteren op mijn blog, door omstandigheden (aka het leven) staat mijn bestseller nog niet op papier en de schrijfopdracht waar ik mee bezig ben is leuk en uitdagend, maar gaat niet heel lang in mijn levensonderhoud voorzien.

Toen kwam er een offer I couldn’t refuse (en dat is letterlijker dan je zou denken). Dus met frisse moed ben ik systemen, wachtwoorden, processen en vooral veel namen aan het leren. Heel veel namen. Dat is best vermoeiend. Wat ook vermoeiend is de drukte van de mensen om je heen als je lange tijd hebt mogen genieten van de rust op je zolderkamertje. Daar groei je ongemerkt in, in de rol van kluizenaar.

Wat ook een vreemde gewaarwording is, is dat je weer in een andere versnelling moet gaan leven. Ik weet dat ik veel meer gedaan krijg als ik het druk heb, dus daar kijk ik naar uit, maar voordat je op tempo bent, dat duurt even. Dat is als een zware fiets op gang krijgen; als je eenmaal op tempo bent dan gaat het wel, maar op tempo komen…

Even keuzes moeten maken dus. Ik heb mijn opleiding (de schrijversvakschool) een half jaartje op pauze gezet, dat kan gelukkig, en ik sla een cursus boetseren over. Heel erg jammer, maar het is even niet anders.

Ik heb gemerkt dat ik drie bordjes in de lucht kan houden; de drie belangrijkste dingen die je tijd in beslag nemen. Bij een Time Management cursus van de American Management Association in New York kregen we een beeldend voorbeeld: Een vaas. Keien. Kiezels. Zand. De vaas staat voor jouw tijd, de stenen en het zand voor je taken en bezigheden. De keien hebben de grootste prioriteit of die zijn het belangrijkst voor je. Het zand met minst belangrijk.

Als je het zand eerst (in de vaas) doet, dan de kiezels, dan de keien, dan gaat het niet passen. Maar draai je het om, maak je eerst ruimte en tijd voor de keien, dan lijkt de vaas misschien al vol, maar als je de kiezels erover strooit dan nemen ze de tussenruimte in beslag en hetzelfde geldt voor het zand.

Drie grote keien dus. Voor mij zijn dat de komende maanden: werk, schrijfopdracht (boek) en sporten (afvallen). Voor veel mensen zullen twee van de drie werk en gezin en/of relatie zijn. Hou je nog één wens over. En? Wat zijn de drie belangrijkste dingen die jouw tijd verdienen?

Schrijversvakschool Recycled #6

Mede door een gebrek aan tijd deze maand, publiceer ik vandaag het resultaat van een opdracht die wij voor schrijftraining (docent Jan van Aken) aan de Schrijversvakschool Amsterdam moesten inleveren. De opdracht luidde : Schijf de eerste bladzijde van een historische roman van 650 pagina’s.

Ik loop al heel lang met dit idee voor een roman rond, maar dit verhaal zou veel onderzoek vergen en ik ben geen onderzoeksjournalist. Mocht iemand wel erg geïnteresseerd zijn in het doen van onderzoek; neem contact met me op, ik deel het idee graag met je.

De eerste bladzijde:


Toen Liú Yena op 2 oktober 1982, het jaar van de Hond, in de Jiangxi provincie van China voor het eerst haar longen volzoog, stond al vast dat ze een Heihaizi, een ongeregistreerde baby zou worden. Haar twee jaar oudere broer, Xiang, stond immers al geregistreerd als het kind van de family Liú en haar ouders konden en wilden de exorbitante boete voor een tweede kind niet opbrengen, zeker niet voor een meisje.

Door niet te tekenen voor haar leven, tekenden haar ouders in feite haar doodvonnis. Yena zou moeten leven als een geest, zonder identiteit, zonder kans op onderwijs, medische zorg of een baan. Haar bestaan zou slechts kunnen leiden tot een paar mogelijkheden, waarvan voor een meisje de prostitutie het meest voor de hand liggende was.

Yena betekende begeerte.

 

Moeder Nuwa verborg haar bescheiden buik onder vele lagen kleding als ze op het veld werkte of voor hun eenvoudige huisje manden vlocht.

Vader Xiaobo, sprong één keer in de week op de fiets om in het dorp voorraden te halen. Hij had de gewoonte te neuriën zodra hij fietste. Het een was onlosmakelijk met het ander verbonden.

Van alle grootouders leefde alleen de moeder van Xiaobo nog. Zij trok bij het gezin in en hielp Nuwa met de geboorte terwijl Xiaobo zenuwachtig om het huis heen liep, met de huilende Xiang op zijn arm.

Later zou Oma Liú op de kleine Yena passen, terwijl Nuwa zich weer bij Xiaobo vervoegde op de rijstvelden, met de kleine Xiang op haar rug gebonden.

Toen Yena vijf jaar oud was, had ze het daglicht alleen maar op de kleine binnenplaats van het huis gezien. In het schemerdonker was ze nooit verder gekomen dan de overkant van de oranje zandweg. Soms, als de zon achter de horizon verdwenen was, mocht ze naar buiten. Dan rende ze naar de overkant en stond doodstil naar de horizon te turen tot het te donker werd om het land van de hemel te onderscheiden. Ze luisterde naar de krekels.

Met weinig anders te doen, vertelde Oma Liú Yena verhalen, leerde haar lezen, schrijven en rekenen. Oma vertelde haar over de geschiedenis van China, over politiek, over geneeskrachtige kruiden. Haar oma was een wijze vrouw, die haar oor overal te luister had gelegd en alles gelezen had wat ze in haar handen kreeg. In de lange dagen die ze samen doorbrachten, deelde ze al haar kennis met de kleine Yena

 

Schrijversvakschool Recycled #5

Het is al weer even geleden dat ik een schrijfopdracht van de Schrijversvakschool gedeeld heb, mag wel weer eens, dacht ik.

De tweede helft van het tweede jaar hebben we schrijftraining, een vak dat bestaat uit snelle, korte oefeningen om je een beetje los te maken. De docent geeft een opdracht en.. go !

Een recente opdracht was (misschien ook leuk om over na te denken) : Omschrijf de tijd dat je iets verloor, iets van emotionele waarde.

Komt ie.

**

Het bagagerek van een Fokker 70. Ik denk dat het daar is blijven liggen, op een vlucht van London City naar Rotterdam-The Hague airport, het roodleren jasje dat ik in New York heb gekocht, in The Coat Factory op 6th avenue.

Het jasje waar vrouwen in New York me over aanspraken.

Love your jacket,’ zeiden ze dan in de lift of op straat. Wildvreemde vrouwen die een hand op mijn bovenarm legden om het zachte leer te strelen.

Het jasje waar de man in de bar van The Village Underground over zei:

‘Weet je wat ze zeggen over vrouwen in roodleren jasjes?’

‘Nee,’ zei ik en keek hem afwachtend aan.

Hij wist het ook niet en richtte zich weer op zijn halve liter pils.

Dit jasje vertelde me dat ik nodig op dieet moest als ik de rits weer met moeite dicht kreeg in het nieuwe voorjaar. Dit jasje gaf me dat extra beetje zelfvertrouwen op de tweede date met Sam, in Prospect Park, al heeft het niet mogen baten.

De voering was al gescheurd, de zakken onbruikbaar en de rode kleur begon de slijten aan de randjes, maar deze huid was mijn tweede huid geworden. Mijn roodleren jasje ligt nu waarschijnlijk in een koude en donkere opslagplaats voor gevonden voorwerpen van de KLM. Ik heb een formulier ingevuld en ze hebben gekeken, maar ik zie de ‘Room of Requirement ’ van Harry Potter voor me; stellage na stellage met verloren spullen, zo ver als het oog reikt.

Met die gedachte troost ik me dan maar, dan míjn roodleren jasje in dé ‘Room of Requirement ’ van Harry Potter ligt, een soort hemel voor verloren spullen.

 

In ballingschap

Ik ben verbannen thuis. Ik heb mijn laptopje opgepakt en hou ik vandaag kantoor in Restaurant-Gastrobar Post in Dordrecht, gevestigd in het voormalige pand van het postkantoor.

Het doet me denken aan herfst in New York; de bedrijvigheid in Post, het industriële interieur en de grote ramen waardoor het geel-oranje herfstlicht naar binnen valt. De grote gele en bruine bladeren op de stoep en de middenberm van de oude platanen die de route naar de binnenstad begeleiden. De verwaaide mensen die voorbij schuifelen.

Hierbinnen is het groot, maar toch knus en warm. Twee chesterfieldbanken bij het raam. Op de een zitten twee hartsvriendinnen met thee. Op de ander, daar waar net nog een blond gezinnetje met twee kinderen zat, zitten nu twee Tinderaars met een donker bier voor hem en witte wijn voor haar (dat Tinderen verzin ik er zelf bij, dat is 100% projectie.)

De leestafel deel ik met een wisselend publiek. Zakenpartners, interviewers, mensen die koffie komen drinken en de krant lezen, of bloggers en zzp-ers die hier net als ik met een laptop neerstrijken. Misschien zijn ze ook een beetje verbannen.

Ik dramatiseer natuurlijk: ik verblijf hier in volkomen zelfverkozen ballingschap want ze zijn aan het verbouwen bij mij thuis.

De firma Hak & Co. (geen grapje, Jan Hak heet de aannemer, Habrobouw, aardige vent, goeie aannemer, ik kan hem van harte aanbevelen) heeft mijn vloer eruit gesloopt en is nu onder de vloer de twee buitenmuren aan het doorhakken. In stukjes zodat deze niet inzakt natuurlijk. Lood ertussen, dan weer dichtmetselen. De vier mannen van Habrobouw vechten met hun wapens naar keuze tegen het optrekkende vocht waar veel huizen op ons mooie eiland last van hebben. Zodra mijn muren zijn voorzien van een laagje lood en weer zijn dichtgemetseld, gaat ook een gedeelte van de stuc van de muren want daar zitten mineralen in en die blijven er anders doorheen komen, aldus Jan. Dan komt er nieuwe stuc op de muren en uiteraard gaat de vloer er weer in. Met de kerst moeten alle sporen (lees vooral: stof) van deze ingrijpende operatie wel weer verdwenen zijn, schat ik.

Ondertussen vecht ik persoonlijk tegen bergen huiswerk, maar er komt niets uit mijn handen. Alles wat ik opschrijf, wis ik weer. Is dat wat ze een writers’ block noemen? Of ben ik gewoon teveel bezig met welke laminaatvloer ik er straks in zal leggen, of welke kleur ik op de muren ga smeren als alles straks goed droog is? Ik heb net erg veel tijd doorgebracht op de website van Hornbach.

Buiten bij de bushalte staan drommen kleine kinderen met pietenmutsjes. Aan de overkant is het Sinterklaashuis pas geopend. De goede man is weer in het land. Ik heb de eerste chocoladeletter alweer mogen ontvangen en al opgeschrokt ook. De D van Dikkertje Dap. De D van Dromer…

Huiswerk!

 

 

Schrijversvakschool Recycled #4

In het eerste jaar van de Schrijversvakschool in Amsterdam kregen we naast proza, poëzie, toneel en scenario, ook het genre ‘essay’. Eén van onze opdrachten was een reis door onze kamer te maken, een voorwerp uit te kiezen en daar een klein essay over te schrijven zoals Xavier de Maistre (1763-1852) dat ook heeft gedaan. De Maistre beschrijft, in 42 hoofdstukjes in ‘Reis door mijn kamer’ (1795), een ontdekkingsreis van zijn kamer toen hij na een duel 42 dagen huisarrest had gekregen.

Hierbij mijn bescheiden poging tot een mini-essay.


Reis door mijn kamer

Mijn kamer kent vele gezichten. Letterlijk. Aan de muur hangen portretfoto’s, maar op de kast staat mijn eerste liefde: Johannes de Doper. De buste is een erfstuk van mijn oma. Haar man, mijn opa, was predikant en zou haar dit beeld gegeven hebben. De buste toont een slanke man, met een fijn gezicht, vol golvend haar. Hij kijkt dromerig langs mij heen. Hij heeft een smalle neus en een kleine mond, met dunne, maar goedgevormde lippen. Tegen zijn rechterborst is de kop van een vogel te zien, zijn vleugels gespreid langs de borst van Johannes en langs de zijkant van het beeld, waar eigenlijk de schouder van mijn jeugdliefde zou moeten zitten. Ik ben niet thuis in vogels, maar ik gok dat dit een valk is.

Bij mijn oma stond de buste op de grond, naast de balkondeur. Als meisje van zeven ging ik voor hem op de grond liggen, op mijn buik, en keek naar hem. Hij nooit naar mij. Als mijn oma niet keek, hield ik mijn hoofd schuin en kuste ik Johannes de Doper voorzichtig op zijn koude lippen. Maar met al mijn hartstochtelijke kalverliefde kon ik hem geen leven in-kussen. Nooit kon ik zelfs maar zijn blik vangen.

Vierendertig jaar later wil ik me toch verder verdiepen in dit beeld. Waarom deze vogel bijvoorbeeld? Ik pak het beeld van de kast. Het lijkt steeds kleiner te worden dan dat het in mijn herinnering was. Het puntje van zijn neus is afgebroken, maar het lijkt hem niet te deren.

Online vind ik veel informatie over Johannes de Doper, waaronder dat hij ongeveer even oud was als Jezus Christus, dat zijn moeder waarschijnlijk een tante was van Maria, de moeder van Jezus, en dat Johannes de Doper onthoofd is in opdracht van Herodes Antipas. Zijn schedel is een relikwie geworden, maar er bestaan meerdere vermeende schedels van Johannes de Doper, van Rome tot Damascus, van Jeruzalem tot Istanbul. Verder lees ik dat hij ‘steevast wordt afgebeeld met het Lam Gods’. Dus niet met een vogel.

Wie wordt er dan wel met een vogel afgebeeld, vraag ik me af en typ verwoed allerlei mogelijk zoektermen in, maar vind niets. Ook de naam van de beeldhouwer, J. Mory of J. Mary, kan mij geen helderheid verschaffen.

Weet ik dan eigenlijk wel wie er op mijn kast staat? Als dit Johannes de Doper niet is, op wie ben ik dan al die jaren heimelijk verliefd geweest? En ligt hier niet een verwonderlijk parallel met mijn relaties van vlees en bloed; dat ik mij achteraf afvraag, wie was die man? Hij is niet wie ik dacht dat het was. En heeft hij mij ooit wel eens echt aangekeken?

Schrijversvakschool Recycled #3

De derde opdracht in ons eerste jaar aan de Schrijversvakschool was een stukje te schrijven à la Martin Bril. We lazen een van zijn columns in de klas en bespraken hoe observerend hij was, hoe er eigenlijk niets gebeurde in dit verhaal, maar hoe hij een sfeer neerzette. Twee oude mensen op een bankje in een park, en wat voorbijgangers. Heel eenvoudig. Geen gedachten, alleen observaties. Ons huiswerk luidde dan ook: ga naar buiten, observeer, en geef een scène op papier weer.

Ik kocht een bundel, een verzameling columns van Martin Bril, met de titel: De zon schijnt. Het zouden opbeurende columns moeten zijn, maar dat vond ik ze niet allemaal. Waar ik al helemaal niet vrolijk van werd was de tekst op de achterkant: ‘Martin Brill (1959-2009)’. Hij is dood?! Ik woonde in de jaren van zijn ziekte en overlijden nog in New York en ik merk, af en toe, dat er een gat is ontstaan in mijn algemene kennis. Zoals dit, nu. Ik wist het niet. Ik werd er oprecht droevig van. Niet dat ik de man nou zo nauw aan mijn hart had liggen, maar vijftig jaar… verdorie.

Het stukje dat ik met jullie wil delen is niet mijn beste werk, maar het café waar het om gaat, het café waarvan ik dacht dat het nooit zou veranderen, is er ook niet meer, en de  scène die ik een jaar geleden heb geschreven, houdt me bezig. Het intrigeert me, zoals ik kan staren naar een foto van vóór een dramatische gebeurtenis. Zagen we het dan niet aankomen? Kan ik aanwijzingen vinden voor wat ik inmiddels weet dat komen gaat?

Dus, als een kleine hommage aan de mensen en de dingen die voorbij gaan, hier mijn vroege poging een moment vast te leggen op papier. Een scène die nooit meer zal kunnen plaatsvinden, maar dat wist ik toen nog niet.

Scène à la Martin Bril

Het is een koude, natte septembermiddag. De herfst is veel te vroeg gekomen, zoals visite die je wel verwacht, maar die een kwartier voor de afgesproken tijd op je stoep staat. Je bent er nog niet klaar voor.

De barman kijkt mistroostig uit het grote raam achter hem, over het plein. Een blad waait voorbij. Voor de man staat de grote, gietijzeren poffertjespan waar hij al honderdduizenden poffertjes op heeft gedraaid. De man staat hier al vijfendertig jaar; zijn hele werkende leven. De poffertjespan staat er nog veel langer.

Aan de leestafel zitten twee oude mannen de krant te lezen. Voor ieder staat een kop koffie, daartussen een stapel katernen. Het nieuws van vandaag op de grote hoop. De een eet zijn meegebrachte boterhammen uit een broodtrommel van vervaald geel plastic, de ander steekt net de laatste hap van een tosti in zijn mond. Kruimels van het witte brood blijven op zijn grijze baard achter.

Er komen mensen binnen, moeder en dochter, de barman groet ze hartelijk bij naam. Het tienermeisje bestelt een portie poffertjes, de moeder een broodje gehaktbal. Samen kijken ze naar een filmpje op de iPhone van de moeder. De twee oude mannen kijken op; het multimediale geluid steekt af tegen de serene stilte in deze bruine kroeg waar niet eens muziek wordt gedraaid. De moderne wereld is hier niet op zijn plaats.

Een hond ligt middenin de zaak. Het is al de zoveelste van hetzelfde ras, middelgroot met haar dat altijd voor de ogen hangt. Ik weet niet hoe deze heet. Het beestje dat luisterde naar de naam Misty is al weer twee honden geleden. Er verandert hier nauwelijks iets en daarom is er nog lang gesproken over het klassieke koffiezetapparaat dat een jaar geleden is vervangen door een monsterlijke machine die op de bar staat en een muur opwerpt tussen de barman en zijn clientèle. Het klassieke, zilverkleurige apparaat is als een kunstwerk aan de muur geschroefd, samen met tientallen foto’s, straatnaamborden, vaandels en kijkkastjes van de kunstenaar Cees die, toen hij nog leefde, hier ook elke dag zijn boterham met ontbijtkoek aan de leestafel kwam eten, op de plek waar nu de man met de broodtrommel zit. Hij heet ook Cees.

De tijd gaat hier trager dan buiten op het plein en als ik hier morgen weer langskom, lijkt er niets veranderd te zijn.

I put a spell on you

Het is gênant.

Ik zal het maar gewoon bekennen.

Ik heb iets met Harry Potter.

Ik ga elke avond met hem naar bed, en eigenlijk wil ik me overdag ook niet van hem losmaken. Het begint een probleem te worden want ik had mij voorgenomen van alles te gaan doen deze zomer: minstens 500 woorden per dag schrijven, minstens een uur bewegen, klusjes in en rond mijn huis, maar liever lig ik dus in bed met Harry.

Vandaag bereikte ik een nieuw dieptepunt: ik overwoog serieus om geen boodschappen te gaan doen (Had ik het echt vandáág nodig? Hoe lang kon ik nog overleven met wat ik in huis had?), en om niet naar Yoga te gaan. Het snode plan was om in plaats daarvan stilletjes met Harry op de bank te kruipen en de boel de boel te laten. Het is om me voor te schamen, ik weet het. Het zijn kinderboeken, ik weet het. Maar ik kan ze gewoon niet wegleggen, ik wil ze uitlezen en dat terwijl ik allang weet hoe ze eindigen want dit is de derde of vierde keer dat ik ze lees. En alle films heb ik ook al meerdere malen gezien (laat ik nu alles maar op tafel gooien).

In mijn verweer: ik lees ze in het Engels. En het is niet zo dat ik nu naar dat Harry Potter pretpark wil, of dat ik toverstafnijd heb. Ik kan de boeken gewoon niet wegleggen.

Wat is het toch dat maakt dat deze boeken mij zo kunnen betoveren? Dat ik ze voor de derde of de vierde keer wil lezen en ze weer niet weg kan leggen?

Misschien is het, zoals ik nu op de Schrijversvakschool leer, dat je de meest vergezochte fictie kunt opschrijven zolang je de fictieve wereld geloofwaardig kunt maken. Dat weet iedere lezer wel – onbewust misschien – maar nu, op school, leren we het analyseren en toepassen.

Veel fantasy verhalen, of science fiction, vind ik moeilijk om in te komen. Lord of the Rings bijvoorbeeld, daar kom ik dus niet doorheen.

J.K. Rowling brengt, met haar levendige details en zintuiglijke beschrijvingen, een wereld tot leven die je als lezer volkomen bereid bent te geloven. Ik tenminste wel. En wat heel slim gedaan is: je ontdekt deze nieuwe wereld samen met Harry, je valt er niet als buitenstaander midden in. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor ‘Alice in Wonderland’. Als je even veel of even weinig weet als de hoofdpersoon, dan schept dat een band met dit personage en wil je weten wat er op de volgende bladzijde gebeurt. Je leeft mee. Je zit aan de grote eettafels met de personages en krijgt trek van al het eten dat je van de pagina’s ruikt, proeft en ziet. Je hoort de stemmen van de honderden studenten om je heen. Je kijkt op en ziet de docenten aan de lange tafel zitten. Ik vind het meesterlijk.

Over de Schrijversvakschool gesproken trouwens; ik heb voor alle vakken een positief advies gekregen om door te gaan naar het volgende jaar, van alle zeven docenten. Dit betekent dat ik mag kiezen welke twee vakken ik wil gaan volgen. Welke twee dat worden, ben ik nog niet helemaal uit. Wat wel uit mijn beoordeling naar voren kwam, is dat mijn gebruik van de Nederlandse taal erg conventioneel is, erg oppervlakkig, weinig poëtisch en dat is niet zo vreemd: ik leef al bijna twintig jaar volkomen tweetalig (Nederlands en Engels). Ik lees en schrijf in beide talen minstens evenveel, ik denk zelfs dat ik meer in het Engels lees en schrijf, dan in het Nederlands.

Toen mijn boek zo’n twee jaar geleden voor het eerst door de uitgever werd beoordeeld, zei ze dat ze inderdaad kon zien dat ik veel Engels las en/of schreef. Sindsdien ben ik bewust Nederlandse schrijvers gaan lezen. Vandaar ook de Literaire Juweeltjes, om te proeven van verschillende Nederlandse schrijvers. Maar een fictieve wereld die mij zo compleet kan absorberen als de wereld van Harry Potter ben ik nog niet tegengekomen in de Nederlandse literatuur.

Harry Potter lees ik voor mijn plezier, net als Roald Dahl. Het is een absolute traktatie als een fictieve wereld, in boekvorm of in de vorm van een film of een serie, mij zo kan opslorpen dat ik de echte wereld even kan vergeten. Dan is dat een beetje vakantie. En dat is natuurlijk wat een goed boek voor je zou moeten zijn: een kleine vakantie voor je hersenen.

Schrijversvakschool Recycled #2

Op zaterdagen zit ik op de Schrijversvakschool in Amsterdam. Dat wil zeggen: zat. Afgelopen zaterdag hadden we onze laatste les voor dit jaar. Aanstaande zaterdag hebben we de beoordelingsgesprekken en horen we of we door mogen naar het tweede jaar.

Dit was een schrijfopdracht voor onze lessen Schrijftraining. Voor wie het ook wil proberen, de opdracht was: Schrijf een dialoog tussen twee personen. Er moet iets op het spel staan, persoon A wil bijvoorbeeld iets gedaan krijgen van persoon B. Stoffeer de dialoog met handelingen, waarnemingen en gedachten. Gebruik directe en indirecte reden. Denk aan het gebruik van subtekst (dat wat bedoeld wordt, maar niet gezegd).

Met het oog op Vaderdag aanstaande zondag; hier een dialog tussen twee mensen die misschien niets van elkaar gedaan willen krijgen, maar elkaar wel op de kast proberen te jagen.


Dialoog

‘Ben je lesbisch?’ vraagt hij. Ik kijk hem aan. Zijn blauwe ogen lijken lichter geworden met de jaren, of het komt omdat zijn pupillen klein zijn en het blauw daardoor beter uitkomt.

‘Nee, Pa, ik ben niet lesbisch.’

‘Waarom heb je dan geen vriend?’

Ik zwijg en haal diep adem. Het ruikt hier naar bouillon. Ik kijk rond. Er praten maar weinig mensen met elkaar. Iedereen wacht, sommigen met een wit plastic slabbetje om. Knokige handen draaien messen om. De schuifpui naar een keurig verzorgde binnentuin staat open; het is een warme dag voor de eerste week van april. Een uurtje nog. Wat is nou een uur op een mensenleven. Ik heb in ieder geval mijn best gedaan.

‘Hoe oud ben je nu? Tweeënveertig?’ vraagt hij.

‘Zesendertig.’

‘En wanneer was je ook al weer jarig?’

Met het puntje van mijn tong ga ik langzaam langs mijn tanden en kiezen. ‘Januari.’

‘Oh ja. Ik dacht dat het februari was,’ zegt hij. ‘Kun je het voor me opschrijven? Je verjaardag? En je telefoonnummer.’

Ik pak mijn tas van de vloer, pak er een blauwe Pilot pen uit en scheur een vel van het notitieblokje dat ik bij me heb. Ik schrijf mijn naam, mijn geboortedatum en mobiele nummer in grote, duidelijke letters voor hem op. Ik schuif het over de tafel naar hem toe.

‘Alsjeblieft.’

‘Dank je.’ Hij vouwt het twee keer dubbel en stopt het in de borstzak van zijn flanellen shirt. Hij zal me niet bellen. Elk jaar schrijf ik mijn volledige adres en telefoonnummer op de kerstkaart. Hij belt me nooit. Hij stuurt nooit een kaartje naar mijn adres.

Een vrijwilligster komt van achter mij vandaan aanlopen met de borden. Mijn vader kijkt mij aan en werpt dan een opzettelijke blik op de enorme borsten van de vrouw. Hij kijkt weer terug naar mij alsof hij wil zeggen: heb je die memmen gezien?! Als de vrouw achter hem staat en een bord voor mijn vader neerzet, knikt hij nog een paar keer opzij voor het geval ik de boodschap nog niet begrepen had. Ik negeer hem en glimlach verontschuldigend naar de vrouw. Ik bedank haar voor het eten. Misschien wil mijn vader ‘maatjes’ zijn, maar hij deelt altijd de verkeerde dingen met me. Zo heeft hij me ooit verteld dat hij nog maagd was geweest toen hij met mijn moeder trouwde. ‘Ik bedoel,’ had hij erbij gezegd, ‘ik had wel meisjes aangeraakt…’ Hij had zijn hand in de lucht gestoken en zijn vingers bewogen.

 

We eten onze varkensfilet met aardappelen, boontjes en appelmoes in stilte. Mijn vader kauwt nauwelijks. Ik probeer me voor te stellen hoe hij op een dag in zijn kist zal liggen. Wat zal ik voelen? Spijt? Verdriet? Niets?

‘Wat wil je eigenlijk, als je doodgaat?’ vraag ik, ‘begraven of gecremeerd?’

Hij deinst een beetje achteruit. ‘Begraven natuurlijk. Ik ben christelijk.’

‘Oh ja, natuurlijk. De wederopstanding,’ zeg ik. ‘En waar wil je begraven worden?’ Hij haalt zijn schouder op. ‘In Friesland? Bij je ouders?’

‘Nee,’ zegt hij. Zijn felheid verbaast me. ‘Niet bij mijn ouders.’

‘Oké,’ zeg ik. ‘En waar liggen je papieren?’

‘In het wandmeubel.’ Hij kijkt naar beneden en wrijft met zijn vlakke hand over het formica tafelblad.

Ik bekijk hem aandachtig, bijt zachtjes op de binnenkant van mijn onderlip en zucht. ‘Wil je koffie?’ vraag ik.

Schrijversvakschool Recycled #1

Voor wie dat nog niet had meegekregen, op zaterdagen zit ik op de Schrijversvakschool in Amsterdam. Aan het begin van het schooljaar had ik alle intentie om stukjes huiswerk te hergebruiken op mijn blog, maar buiten een paar brouwseltjes voor poëzie heb ik dit eigenlijk nooit gedaan. Vandaag dus een primeur. Dit was een schrijfopdracht voor onze lessen Schrijftraining. Voor wie het ook wil proberen, dit was de opdracht:

In de les: Beschrijf een vrouwelijk personage; wat zijn haar gewoontes, wat zijn haar afwijkingen, haar haardracht, haar kleding.

Huiswerk: Het is 8.30 ’s ochtends. Er klinkt een oorverdovende knal. Op 1 hoog loopt een vrouw (jouw personage?) naar het raam en kijkt naar de overkant, waar het gordijn wordt opengeschoven. Beschrijf de situatie vanuit de vrouw + vanuit het personage aan de overkant. Er is geen dialoog tussen de twee. Circa 500 woorden.

Op één hoog

Als ze het donkerblauwe velours gordijn opzijschuift, ziet ze dat de rode nagellak van haar rechtermiddelvinger afgebladderd is. Ze fronst. Niet vergeten bij te werken voor Steven komt. Het zonlicht tuimelt door de spleet de woonkamer binnen, op de nagenoeg lege laminaatvloer. Alleen het hoognodige om het gezellig te maken staat hier. Ze gebruiken het appartement alleen op vrijdag. Het stof uit de gordijnen danst in de gouden lucht. Niet vergeten nog even een Swiffer doekje over de vloer te halen voor Steven komt.

Ze had de vibratie door het hele gebouw gevoeld. Zelfs de spiegel in de badkamer had getrild in de kleine metalen klemmen waarmee het aan de badkamermuur bevestigd is.

Met haar gezicht dicht bij het glas in de balkondeuren kijkt ze links en rechts de straat in. Ze ziet niets ongebruikelijks. Ze maakt de deuren naar het Franse balkon open en leunt een klein stukje over de balustrade. Ze kijkt of ze rookwolken ziet, of stofwolken misschien, maar er valt niets ongebruikelijks te ontdekken. Aan de overkant, op de begane grond, beweegt het zwarte gordijn. Nu ze het gezicht van een Aziatische vrouw achter het raam ziet verschijnen, beseft ze dat ze er altijd vanuit is gegaan dat het huis leegstond. Ze trekt haar badjas verder dicht en trekt zich terug. Ze sluit de deuren en de gordijnen, maar laat een kleine kier tussen de gordijnen. Ze kijkt naar de vrouw aan de overkant. De knal heeft dingen aan het licht gebracht die het misschien niet kunnen verdragen.

Aan de overkant

Dit was een overwinning, dacht ze, dat ze naar het raam durfde te lopen en de gordijnen open durfde te doen. Ze liet de wereld binnen, ze durfde naar de wereld te kijken. Ze gunde zichzelf een kleine glimlach. In haar land, vroeger, zou ze onder een tafel of onder het bed gekropen zijn, zoals haar juf haar dat had geleerd. De juf. Haar glimlach verdween. Ze wilde haar handen op haar oren leggen om het smeken van de juf niet weer te horen, of de stemmen van de soldaten. Het lachen van de mannen was het ergst geweest, dat geluid achtervolgde haar in haar nachtmerries. Ze kon zich beheersen. Haar oren dichtdrukken zou niet helpen, wist ze inmiddels.

Ze dwong zichzelf naar buiten te kijken, de straat uit te kijken, proberen te ontdekken waar de knal vandaan gekomen was, maar er was niets te zien, niets te horen behalve de bekende straatgeluiden. Haar gordijnen waren altijd dicht, maar ze kon navigeren op de geluiden.

Vanuit haar ooghoek zag ze de vrouw op één hoog, aan de overkant. De keren dat ze door een kier in de gordijnen naar buiten keek, of de enkele keer dat ze buiten kwam, had ze daar nog nooit mensen gezien of licht zien branden. De gordijnen waren altijd dicht geweest, bedacht ze nu. De vrouw aan de overkant trok zich snel terug. De knal had dingen aan het licht gebracht die het misschien niet kunnen verdragen.